In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 29 april 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2011, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.393 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 628 had. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit werd afgewezen, waarna hij beroep instelde.
De rechtbank heeft de zaak op 15 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en meerdere inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een hoger loon heeft genoten dan het aangegeven bedrag. De rechtbank stelt het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 48.498, na aftrek van de werkkostenregeling. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 3.250 wegens overschrijding van de redelijke termijn, en de Minister tot € 1.250. De rechtbank bepaalt ook dat de inspecteur het griffierecht van € 47 en een proceskostenvergoeding van € 1.787 aan belanghebbende moet vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag in overeenstemming met de vastgestelde bedragen.