In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 beoordeeld. De inspecteur had op 1 mei 2018 een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.897 werd toegerekend. Belanghebbende, die in 2013 in Nederland woonachtig was, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 15 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en verschillende inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur bevoegd is om premies te heffen en dat belanghebbende in januari 2013 premieplichtig was in Nederland. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende rijnvarende is en dat de sociale verzekeringsplicht in Nederland van toepassing is, ondanks dat er in Luxemburg sociale verzekeringspremies zijn afgedragen. De rechtbank wijst de stelling van belanghebbende af dat hij recht heeft op een tegemoetkoming op basis van de Regeling Tijdelijke Tegemoetkoming Rijnvarenden, omdat deze regeling niet van toepassing is in de onderhavige periode.
De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslag moet worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 21.389, rekening houdend met een aftrek van 1,5% van het loon. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 833 en aan de Minister van Rechtsbescherming van € 1.667. De rechtbank bepaalt ook dat het griffierecht van € 47 aan belanghebbende moet worden vergoed, evenals de proceskosten van € 1.787.