ECLI:NL:RBZWB:2022:7559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1925
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin het verzoek van eiser om met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering te verstrekken, is afgewezen. Eiser had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was per 1 maart 2018 ingetrokken vanwege het schenden van de inlichtingenplicht. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze intrekking. In 2020 heeft hij opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college heeft zijn verzoek om terugwerkende kracht afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en mr. A.D.M. Rombouts namens het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 maart 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser betoogt dat hij het besluit niet heeft ontvangen, maar de rechtbank stelt vast dat het besluit naar het juiste adres is verzonden en dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit niet heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt en dat er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het college het verzoek van eiser om met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toe te kennen terecht heeft afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij vanwege zijn psychische klachten niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1925 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college waarin zij het verzoek van eiser afwijst om hem met terugwerkende kracht, namelijk over de periode vanaf 2 maart 2018 tot en met 18 augustus 2020, een uitkering op grond van de Participatiewet (bijstandsuitkering) te verstrekken.
Met het bestreden besluit van 18 maart 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij haar besluit gebleven. Voor zover het bezwaar van eiser betrekking heeft op het besluit van
13 maart 2018 acht het college het bezwaar niet-ontvankelijk.
Het college heeft in een brief van 14 juni 2021 aangegeven dat zij geen aanleiding ziet tot het indienen van een verweerschrift. Zij verwijst naar haar motivering van het bestreden besluit. Het beroepschrift geeft het college geen reden om deze motivering aan te vullen.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde (tevens vader) van eiser en namens het college mr. A.D.M. Rombouts.
Feiten
1. Eiser ontving een bijstandsuitkering. Op 13 maart 2018 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken per 1 maart 2018. Daarnaast heeft het college besloten een maatregel op te leggen die inhoudt dat de uitkering met 100% wordt verminderd gedurende twee maanden, wanneer eiser een eventuele nieuwe uitkering ontvangt. De reden voor dit besluit was dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden en onvoldoende meewerkte aan zijn arbeidsverplichtingen. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
1.1.
Op 7 november 2018 heeft eiser zich bij het college gemeld om opnieuw een bijstandsuitkering aan te vragen. Eiser is niet verschenen op het aanmeldingsgesprek van
28 november 2018. Tot een aanvraag is het nooit gekomen.
1.2.
Op 19 augustus 2020 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij de aanvraag heeft eiser een verklaring van zijn moeder overgelegd waaruit blijkt dat zij hem sinds 1 oktober 2017 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Met het besluit van het college van 25 september 2020 is aan eiser per die datum een bijstandsuitkering voor een alleenstaande met toepassing van de kostendelersnorm toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser ook geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij brieven van 12 oktober 2020, 16 oktober 2020, 20 november 2020 en 22 december 2020 heeft eiser aan het college gevraagd waarom hij sinds 1 januari 2018 geen bijstandsuitkering meer ontvangt, aangezien hem enkel een maatregel is opgelegd met een vermindering van 100% over de maanden november en december 2017. Het college heeft deze brieven van eiser opgevat als een verzoek om hem met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering te verstrekken. Op 23 december 2020 heeft het college dit verzoek afgewezen.
1.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 december 2020 en tegen het besluit van 13 maart 2018, waarvan hij stelt dat hij het nooit heeft ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar tegen het besluit van 13 maart 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft geacht en of het college het verzoek om eiser met terugwerkende kracht, namelijk over de periode vanaf 2 maart 2018 tot en met 18 augustus 2020, een bijstandsuitkering te verstrekken, terecht heeft afgewezen. De rechtbank doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 maart 2018 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
2. Eiser betoogt dat hij het besluit van 13 maart 2018 niet heeft ontvangen. Dit besluit had het college aangetekend moeten verzenden, net zoals zij andere besluiten aangetekend heeft verzonden. Bovendien was uit een eerdere procedure bekend dat eiser werd bijgestaan door een gemachtigde, en had het college dit besluit daarom (ook) naar de gemachtigde moeten sturen. Eiser was vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat zich te houden aan zijn wettelijke verplichtingen. Omdat eiser geen zorgverzekering had was het niet mogelijk om hiervoor een arts in te schakelen.
3. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn
begint te lopen de dag nadat het besluit bekendgemaakt is. [2] De bekendmaking van een
besluit vindt plaats door uitreiking daarvan aan de belanghebbende. [3] Als een bezwaarschrift pas na afloop van de termijn van zes weken wordt ingediend, is het bezwaar in principe niet-ontvankelijk. [4] Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar blijft achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [5] Dat is het geval als de indiener verschoonbaar te laat was: de termijnoverschrijding valt hem niet te verwijten.
3.1.
De wet schrijft niet voor dat een besluit per aangetekende post bekendgemaakt wordt. Dat eiser in een voorgaande bezwaarprocedure is bijgestaan door een gemachtigde, betekent niet dat het college zonder aanleiding ook latere primaire besluiten naar die gemachtigde moet sturen. Die gemachtigde heeft zich voor die zaken immers niet gesteld.
De rechtbank stelt vast dat het besluit naar het juiste adres is verzonden en acht het niet aannemelijk dat eiser dit besluit niet heeft ontvangen. Het ligt meer voor de hand dat eiser, gezien zijn door hem beschreven psychische toestand in die periode, het besluit over het hoofd heeft gezien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het besluit op de juiste wijze bekendgemaakt en heeft eiser de ontvangst van het besluit van 13 maart 2018 onvoldoende geloofwaardig betwist. Daar komt nog bij dat eiser in ieder geval in november 2018 op de hoogte van het besluit, omdat hij zich toen heeft gemeld voor een nieuwe bijstandsuitkering. Ook daarvóór moet het hem al opgevallen zijn dat hij geen geld meer ontving van de gemeente. Eiser heeft dan ook te laat bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 maart 2018.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de termijnoverschrijding van eiser niet verschoonbaar. Wanneer iemand als gevolg van ziekte (in het geval van eiser: zijn psychische toestand) niet in staat is om zelf op tijd bezwaar te maken, kan volgens vaste rechtspraak van diegene worden verwacht dat er iemand wordt ingeschakeld om een bezwaarschrift in te dienen. [6] Alleen in zeer bijzondere gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan een uitzondering worden gemaakt. In het geval van eiser is hier geen sprake van. Hij woonde in bij zijn moeder en kreeg ondersteuning van zijn vader. Eiser heeft in een gesprek met de gemeente in mei 2017 bovendien zelf aangegeven dat hij geen hulp wil zoeken voor zijn psychische klachten omdat hij niet gelooft in artsen.
3.3.
Nu eiser te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 13 maart 2018, en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 maart 2018 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Heeft het college het verzoek van eiser om hem met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toe te kennen terecht afgewezen?
Bevoegdheid
4. Eiser betoogt allereerst dat degene die het bestreden besluit van 18 maart 2021 heeft genomen, het afdelingshoofd van Juridische Zaken, daartoe niet bevoegd was. In het mandaatbesluit van 19 februari 2019 staat dat ondermandaat aan het afdelingshoofd alleen is toegestaan als het advies van de bezwaarschriftencommissie (de commissie) wordt gevolgd. Op 24 oktober 2022 heeft het college een verslag overgelegd waaruit blijkt dat de commissie en burgemeester en wethouders akkoord zijn met het voorstel om het bezwaar ongegrond te verklaren. Volgens eiser is hiermee echter niet te controleren dat het college op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan haar beleid, omdat er alleen een paraaf onder het advies staat en geen namen van de commissieleden.
4.1.
Een bestuursorgaan kan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. [7] De Participatiewet staat mandaatverlening toe. [8] Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. [9] De mandaatgever kan toestaan dat ondermandaat wordt verleend. [10]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank was het afdelingshoofd van Juridische Zaken bevoegd om het bestreden besluit van 18 maart 2021 te nemen. Uit het verslag dat op
24 oktober 2022 is overgelegd, blijkt voldoende dat het bezwaar is voorgelegd aan de Adviescommissie bezwaarschriften en dat het college akkoord was met het advies van de Adviescommissie. De rechtbank is het met eiser eens dat het duidelijker was geweest als onder het advies met een naam in plaats van een paraaf was getekend, maar het is niet wettelijk vereist. Het betreft bovendien geen onafhankelijke adviescommissie, waarbij controleerbaar moet zijn of de betreffende leden inderdaad onafhankelijk zijn, maar om een ambtelijke commissie, zo heeft verweerder ter zitting bevestigd. Dat in het advies de namen van de commissie worden genoemd is daarom ook niet nodig. Bovendien blijkt uit het verslag ook dat het college zelf akkoord is met het advies, en dit heeft overgenomen in het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het besluit bevoegd is genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Inhoudelijk
5. Het college kent, als het vaststelt dat er recht op bijstand is, bijstand toe met ingang van de datum waarop eiser zich heeft gemeld om daartoe een aanvraag in te dienen. [11] Het is daarmee in beginsel niet mogelijk om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen: eiser is er zelf verantwoordelijk voor om zijn aanspraak op bijstand op tijd geldend te maken. Bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat met terugwerkende kracht bijstand wordt verleend. Van zulke omstandigheden is met name sprake als eiser over de verlate melding en aanvraag redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als iemand vanwege psychische klachten niet in staat is zijn of haar belangen te (laten) behartigen. [12]
5.1.
Eiser betoogt dat in zijn geval sprake is van de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden. Hij was gezien zijn psychische gesteldheid niet in staat om eerder een bijstandsuitkering aan te vragen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan het college met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering zou moeten toekennen. De rechtbank wil best aannemen dat eiser al lange tijd kampt met psychische klachten, maar eiser heeft op geen enkele wijze met objectieve bewijsmiddelen, bijvoorbeeld een verklaring van een arts, onderbouwd dat in de periode van maart 2018 tot augustus 2020, sprake was van dusdanige psychische klachten dat hij niet in staat was om toen een bijstandsuitkering aan te vragen. Het college heeft zijn verzoek om bijstand met terugwerkende kracht te verstrekken daarom terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, kunnen de beroepsgronden van eiser niet slagen en is het beroep ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft: het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 13 maart 2018 terecht niet-ontvankelijk verklaard en eiser ontvangt geen bijstandsuitkering met terugwerkende kracht. Eiser krijgt het betaalde griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van
R. van Vliet, griffier, op 12 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
(…)
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
(…)
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 10:3
1. Een bestuursorgaan kan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
(…)
3. Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift of op een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
(…)
Artikel 10:9
1. De mandaatgever kan toestaan dat ondermandaat wordt verleend.
2. Op ondermandaat zijn de overige artikelen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing.
Participatiewet
Artikel 7. Opdracht college
(…)
4. Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Het college kan de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.
Artikel 44. Toekenning
1. Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
(…)

Voetnoten

1.Art. 6:7 Awb
2.Art. 6:8 lid 1 Awb
3.Art. 3:41 lid 1 Awb
4.Art. 6:6 Awb
5.Art. 6:11 Awb
6.CRvB 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4960
7.Art. 10:3 Awb
8.Art. 7 lid 4 Participatiewet
9.Art. 10:3 lid 3 Awb
10.Art. 10:9 Awb
11.Art. 44 lid 1 Participatiewet
12.CRvB 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0568