ECLI:NL:RBZWB:2022:7654
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de waarde-beschikking en aanslag onroerendezaakbelastingen in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 september 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2020 verzonden, waarbij de waarde van de woning van belanghebbende op € 207.000 werd vastgesteld. Belanghebbende was het niet eens met deze waarde en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Hierop volgde het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende, die stelt dat de waarde te hoog is en dat de heffingsambtenaar niet de juiste indexeringspercentages heeft gehanteerd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd en dat de waarde van de woning niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op € 195.000, wat betekent dat het beroep gegrond is.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een overschrijding van 10 maanden en kent een schadevergoeding toe van € 1.000, verdeeld over de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag OZB overeenkomstig de vastgestelde waarde.