ECLI:NL:RBZWB:2022:7732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
BRE 21/4139
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep en de verzuimboete in het belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2022, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een verzamelinkomen van nihil, vergezeld van een verzuimboete van € 369. De belanghebbende, woonachtig in Tsjechië, had in bezwaar de verzuimboete aangevochten, maar de inspecteur handhaafde deze. De rechtbank behandelt het beroep en stelt vast dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift een fatale termijn is. De belanghebbende had het beroepschrift op de laatste dag van de termijn ter post bezorgd, maar het was niet tijdig ontvangen door de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de belanghebbende geloofwaardig verklaarde dat hij dacht dat het beroepschrift binnen zes weken verzonden moest worden, en niet dat het binnen zeven weken door de rechtbank ontvangen moest zijn. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep ontvankelijk en komt zij toe aan de inhoudelijke beoordeling van de verzuimboete. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende de aangifte pas na de gestelde termijn had ingediend. De rechtbank wijst het beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) af, omdat de belanghebbende niet tijdig actie heeft ondernomen na ontvangst van de uitnodiging tot het doen van aangifte. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete van € 369 passend en geboden is, en verklaart het beroep ongegrond. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4139
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Tsjechië),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 augustus 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een verzamelinkomen van nihil, en daarbij gelijktijdig een verzuimboete van € 369 opgelegd.
1.3.
In bezwaar heeft de inspecteur de verzuimboete van € 369 gehandhaafd.
1.4.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en de inspecteur. Namens de inspecteur is verschenen [inspecteur].

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woont sinds 4 maart 2015 in Tsjechië.
2.2.
Belanghebbende houdt alle aandelen van een in Nederland gevestigde vennootschap.
2.3.
Voor de jaren 2016, 2017 en 2018 is belanghebbende niet uitgenodigd om een aangifte inkomstenbelasting te doen.
2.4.
Door de inspecteur is belanghebbende wel uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2019. In de aangiftebrief is vermeld:
“U krijgt deze brief omdat u aangifte inkomstenbelasting over 2019 moet doen.
Het gaat om de aangifte inkomstenbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen.”
2.5.
Belanghebbende heeft na het verstrijken van de in de aanmaning gestelde uiterlijke termijn voor het indienen van de aangifte, een aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2019 ingediend. Belanghebbende heeft in de aangifte aangegeven geen in Nederland belastbare inkomsten te hebben.
2.6.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2019 overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd. Bij de aanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte.
2.7.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde verzuimboete heeft de inspecteur afgewezen. In de uitspraak op bezwaar, die is gedagtekend op 10 augustus 2021, staat onder “toelichting op het beroep” onder meer vermeld:
“Als u in beroep gaat gelden de volgende regels:
1. U moet uw beroepschrift binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak indienen.
2. In uw beroepschrift geeft u gemotiveerd aan waarom u het niet eens bent met deze uitspraak.
3. U zendt de uitspraak op het bezwaarschrift (of een fotokopie) mee met het beroepschrift.”
2.8.
Belanghebbende heeft met dagtekening 21 september 2021 een beroepschrift opgesteld en op diezelfde dag vanuit Tsjechië per post verzonden. Het beroepschrift is op 29 september 2021 door de rechtbank ontvangen.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht aan belanghebbende een verzuimboete van € 369 heeft opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte inkomstenbelasting voor 2019. Voordat zij aan die beoordeling toekomt, gaat zij allereerst in op de ontvankelijkheid van het beroep.
Ontvankelijkheid van het beroep
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn van openbare orde is, die door de rechtbank ambtshalve moet worden beoordeeld. De termijn voor het indienen van een beroepschrift begint met de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt na de dag van dagtekening. [1] In laatstbedoeld geval begint de beroepstermijn met de dag na die van de bekendmaking. De beroepstermijn bedraagt zes weken. [2]
3.3.
Een beroepschrift is tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Bij verzending per post is een beroepschrift nog tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. [4] Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [5]
3.4.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 10 augustus 2021. Niet in geschil is dat de uitspraak op bezwaar op die datum ook was bekendgemaakt aan belanghebbende. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is aangevangen op 11 augustus 2021 en eindigde op 21 september 2021. Belanghebbende heeft op 21 september 2021, en daarmee op de laatste dag van de beroepstermijn, het beroepschrift ter post bezorgd. Het beroepschrift is echter niet binnen een week na afloop van die termijn door de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is daarom op grond van de wet niet tijdig ingediend. Dat belanghebbende het beroepschrift vanuit het buitenland heeft ingediend, maakt dat niet anders. [6]
3.5.
Omdat het beroepschrift is binnengekomen na afloop van de beroepstermijn, staat ter beoordeling of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Naar oordeel van de rechtbank is dat het geval. Belanghebbende heeft ter zitting namelijk geloofwaardig verklaard (i) dat hij was afgegaan op de rechtsmiddelenverwijzing in de uitspraak op bezwaar waarin stond dat hij het beroepschrift binnen zes weken moest indienen, (ii) dat hij die toelichting zo begreep dat hij het beroepschrift binnen zes weken moest verzenden, en (iii) hij verder ook niet op andere wijze bekend was geraakt met het vereiste dat zijn beroepschrift binnen zeven weken door de rechtbank moest zijn ontvangen.
3.6.
Omdat de termijnoverschrijding op grond van voorgaande redenen naar het oordeel van de rechtbank verschoonbaar is, verklaart de rechtbank het beroep ontvankelijk. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Verzuimboete
3.7.
De inspecteur is bevoegd om aan een belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte een verzuimboete op te leggen, als de belastingplichtige de aangifte niet binnen de in aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan.. De mate van verwijtbaarheid van het verzuim speelt bij het opleggen van de verzuimboete geen rol. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) of een pleitbaar standpunt dient een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake indien aannemelijk wordt dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.
3.8.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete aan hem ten onrechte is opgelegd, omdat hij – kortgezegd – mocht menen dat de uitnodiging voor het doen van aangifte op een fout aan de zijde van de inspecteur berustte. Daartoe wijst belanghebbende op het feit dat (i) hij sinds zijn emigratie in 2015 voor geen enkel ander jaar een uitnodiging tot het doen van aangifte had ontvangen, (ii) de betreffende uitnodigingsbrief erg leek op de uitnodigingsbrieven die hij ontving vóór emigratie, en (iii) hij in de veronderstelling was geen buitenlands belastingplichtige te zijn. Ten aanzien van dat laatste punt betoogt belanghebbende dat sprake is van onvolledige informatieverstrekking van de inspecteur in de aangiftebrief. Had de inspecteur in de uitnodiging aangegeven waarom belanghebbende buitenlands belastingplichtig was, dan had hij de brief niet als foutief bestempeld en tijdig aangifte gedaan, aldus belanghebbende.
3.9.
De rechtbank stelt voorop dat in dit geval vaststaat dat belanghebbende de aangifte pas heeft ingediend nadat de in aanmaning gestelde termijn tot het doen van aangifte was verstreken. De verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte is daarom in beginsel terecht aan hem opgelegd.
3.10.
Ten aanzien van het betoog van belanghebbende, dat de rechtbank kwalificeert als een beroep op avas, komt de rechtbank tot het volgende. Belanghebbende twijfelde over de juistheid van de uitnodiging voor het doen van aangifte, maar heeft na ontvangst van die uitnodiging, de herinnering en vervolgens ook de aanmaning tot het doen van aangifte daar niets, althans niet binnen de in die brieven gestelde termijnen, mee gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van belanghebbende gelegen om bij ontvangst van die brieven, terwijl hij meende dat hij niet belastingplichtig was, dit tijdig aan de inspecteur kenbaar te maken. Dit geldt ook als het belanghebbende vanwege de korte toelichting op de uitnodigingsbrief niet duidelijk is waarom hij deze uitnodiging krijgt. Belanghebbende heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. De rechtbank wijst het beroep op avas daarom af.
3.11.
Vervolgens stelt de rechtbank zich voor de vraag of de aan belanghebbende opgelegde boete passend en geboden is. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de boete disproportioneel is omdat er op de aanslag niets betaald hoeft te worden en deze had kunnen worden voorkomen als de informatievoorziening vanuit de inspecteur beter was geweest, maar daarin gaat de rechtbank niet mee. Zoals hiervoor is overwogen lag het op de weg van belanghebbende zelf om actie te ondernemen. Verder heeft de wetgever bewust (hoge) verzuimboetes ingevoerd om de bereidheid van belastingplichtigen in te scherpen om hun wettelijke verplichtingen na te komen, die onafhankelijk van de hoogte van de aanslag worden vastgesteld. De rechtbank acht de verzuimboete van € 369 passend en geboden.
3.12.
Zoals hiervoor is overwogen maakt het betoog van belanghebbende dat de inspecteur is tekortgeschoten bij het geven informatie in de uitnodigingsbrief, het oordeel over de boete niet anders. Voor zover belanghebbende ook heeft bedoeld dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft in de uitnodiging aangegeven dat de reden tot het doen van aangifte betrof dat belanghebbende buitenlands belastingplichtig was. Die informatie is niet onjuist. Daar komt bij dat gelet op de omvangrijke processen die zijn gemoeid met het uitnodigen van (potentieel) belastingplichtigen, de informatieverplichting van de inspecteur niet zover reikt dat het niet geven van een nadere uitleg over de reden van de uitnodiging in het concrete geval in die brief, strijd oplevert met het zorgvuldigheids- en of motiveringsbeginsel. Ook in zoverre slaagt het betoog van belanghebbende niet.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verzuimboete in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 19 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier De rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 6:9, eerste lid van de Awb.
4.Artikel 6:9, tweede lid van de Awb.
5.Artikel 6:11 van de Awb.
6.Zie onder andere Centrale Raad van Beroep van 7 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1944.