ECLI:NL:RBZWB:2022:7921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2942
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen herziening en terugvordering van Ziektewet-uitkering

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 april 2022, waarin zijn bezwaar tegen de herziening en terugvordering van zijn Ziektewet-uitkering niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser ontving vanaf 8 december 2021 een voorschot op de Ziektewet-uitkering, maar het UWV stelde dat zijn bezwaar te laat was ingediend. Eiser voerde aan dat hij pas na berichtgeving van zijn bewindvoerder op de hoogte was van het bestreden besluit en dat zijn post naar zijn bewindvoerder had moeten worden gestuurd.

De rechtbank oordeelde dat het UWV het besluit niet op de juiste wijze had bekendgemaakt, aangezien het rechtstreeks naar eiser was verzonden, terwijl het UWV op de hoogte was van het bewind. Hierdoor was de bezwaartermijn niet in werking getreden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten aan personen onder bewind en de gevolgen van een onjuiste procedurele afhandeling door het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2942 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. F. Çelen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 2 juni 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van
26 april 2022 (bestreden besluit) van het UWV over de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen de herziening en terugvordering van de uitkering op grond van de Ziektewet.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 29 november 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser en namens het UWV mr. B.N. van Driel.

Overwegingen

Feiten:
1. Eiser ontving vanaf 8 december 2021 een voorschot op de Ziektewet-uitkering.
Bij besluit van 10 februari 2022 heeft het UWV besloten dat eiser geen Ziektewet-uitkering krijgt, omdat eiser arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk.
In het besluit van 23 februari 2022 (primair besluit) heeft het UWV besloten de ten onrechte uitbetaalde uitkering terug te vorderen.
Bij brief van 15 april 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het UWV heeft het bezwaarschrift op 19 april 2022 ontvangen.
Het UWV heeft bij beslissing op bezwaar van 26 april 2022 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
Geschil:
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of het UWV de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunten partijen:
3. Eiser voert aan van mening te zijn dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Eiser is pas na berichtgeving van zijn bewindvoerder geïnformeerd over het bestreden besluit. Het bestreden besluit heeft eiser niet mogen ontvangen. Het UWV was er al geruime tijd van op de hoogte dat eiser onder bewind is gesteld. Eiser is van mening dat zijn post naar zijn bewindvoerder verstuurd had moeten worden, wat niet is gebeurd. De bezwaartermijn vangt in dit geval aan op het moment dat eiser door zijn bewindvoerder werd geïnformeerd. Eiser heeft, nadat bij hem bekend werd dat zijn Ziektewet-uitkering wordt teruggevorderd, onverwijld bezwaar ingediend.
Het UWV stelt zich (samengevat) op het standpunt dat het bestreden besluit terecht rechtstreeks naar eiser is verzonden en vindt het niet aannemelijk dat eiser het besluit pas zou hebben ontvangen nadat de bewindvoerder contact met het UWV had opgenomen. Kennelijk was het feit dat post rechtstreeks naar eiser werd verzonden geen probleem en ook de wens van eiser. Via een wijzigingsformulier heeft eiser op 12 mei 2021 zijn adresgegevens doorgegeven: [adres] 15a te [plaatsnaam] . In de op 22 november 2021 door eiser ingediende aanvraag voor een WW-uitkering heeft eiser de vraag of hij een gemachtigde en/of wettelijk vertegenwoordiger heeft waar wij zijn post naar moeten sturen met ‘nee’ beantwoord. In het verleden is diverse malen gebleken dat de aan eiser verzonden post hem ook heeft bereikt. Het UWV blijft dan ook bij het standpunt dat het bezwaar te laat is ingediend, zonder verschoonbare reden.
Wettelijk kader:
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling:
5.1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit op de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven manier is bekendgemaakt.
5.2
Eiser is in 2018 door de kantonrechter onder bewind gesteld. Uit de brief van
21 november 2018 blijkt dat de bewindvoerder het UWV van dat bewind op de hoogte heeft gesteld en dat hij gevraagd heeft de voor eiser bestemde correspondentie aan hem, de bewindvoerder, te zenden. Het UWV heeft de bekendheid met het bewind en het verzoek ook niet betwist.
5.3
Nu het UWV ermee bekend was dat de goederen van eiser onder bewind zijn gesteld, vloeit uit het samenstel van de bepalingen van de artikelen 1:431, 1:438 en 1:441 van het Burgerlijk Wetboek voort dat het UWV het besluit van 23 februari 2022, om het in werking te laten treden, aan de bewindvoerder diende toe te zenden. Dat het UWV uit eigen beweging - en anders dan is omschreven in 5.2 - in de periode vóór 23 februari 2022 weer post naar eiser zelf stuurde en gebleken is dat die post eiser ook heeft bereikt doet daar niet aan af. Dat eiser zelf bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 5 november 2021 doet daar ook niet aan af.
5.4
Vast staat dat het primaire besluit aan het adres van eiser is gestuurd, en niet aan het adres van de bewindvoerder. Dat betekent dat het primaire besluit, door toezending daarvan uitsluitend aan eiser, niet op de juiste wijze is bekend gemaakt als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid van de Awb. Dat betekent dat geen bezwaartermijn is gaan lopen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:818).
5.5
Ter zitting is aangegeven dat het UWV desgevraagd in de week na het telefoongesprek tussen eisers bewindvoerder en het UWV op 5 april 2022 een kopie van het primaire besluit aan eisers bewindvoerder heeft toegezonden. Dit betekent dat het op 19 april 2022 ontvangen bezwaarschrift tijdig is ingediend.
Conclusie:
6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Dit betekent dat een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar moet plaatsvinden.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 22 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Wettelijk kader

Burgerlijk wetboek (BW)
Op grond van artikel 1:431, eerste lid, van het BW, voor zover van belang, kan indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Op grond van artikel 1:441, eerste lid, van het BW vertegenwoordigt tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.
Uit artikel 1:438, eerste lid, van het BW blijkt dat tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toekomt aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.