ECLI:NL:RBZWB:2022:7997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
9748359_E28122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Pooyé
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van juridische kosten en onkosten door advocaat aan gedaagden

In deze civiele zaak vordert de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Holsbrink, betaling van juridische kosten en onkosten van de gedaagden, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. van Tongeren. De zaak betreft een geschil over de betaling van diensten verleend door een advocaat aan de gedaagden, die in het verleden juridische bijstand hebben ontvangen in verschillende zaken. De eiser stelt dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van een bedrag van € 18.509,59, inclusief deurwaarderskosten en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden betwisten de vordering en stellen dat zij geen opdrachtgever waren voor alle diensten en dat de deurwaarderskosten niet aan hen zijn verschuldigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden gezamenlijk de opdrachtgevers waren en dat de eiser recht heeft op betaling van de gevorderde bedragen. De rechtbank heeft de vordering van de eiser toegewezen en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter op 28 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9748359 \ CV EXPL 22-837
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van
[eiser]
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.A. Holsbrink,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en samen (in mannelijk enkelvoud) als [gedaagden]
gemachtigde: mr. M.A.A. van Tongeren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 mei 2022 en de daarin vermelde stukken;
  • de akte overleggen producties tevens vermeerdering van eis van [eiser] met producties 12 tot en met 30;
  • de akte overlegging producties van [gedaagden] met producties 21 tot en met 27;
  • de mondelinge behandeling van 17 november 2022, alsmede de op die mondelinge behandeling door mr. Holsbrink overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen en de door mr. Van Tongeren overgelegde en voorgedragen pleitnotities.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 juni 2017 heeft [gedaagden] aan de maatschap [advocatenkantoor] , in persoon van de aldaar werkzame advocaat mr. [advocaat 1] , opdracht gegeven voor het verlenen van juridische bijstand in een geschil met de [firma naam 1] .
2.2.
Lopende de uitvoering van voormelde opdracht heeft [gedaagde sub 2] meer zaken waarbij [gedaagden] betrokken waren, bij mr. [advocaat 1] aangebracht. [advocatenkantoor] , in persoon van hoofdzakelijk mr. [advocaat 1] , heeft ook voor die zaken juridische bijstand aan [gedaagden] verleend.
2.3.
Mr. [advocaat 1] heeft [gedaagden] bijstand verleend in een geschil met de heren [naam 1] . In dat geschil heeft hij als gemachtigde voor [gedaagden] opgetreden in een procedure jegens [naam 1] bij de kantonrechter te Amsterdam. Bij vonnis van 25 november 2019 heeft de kantonrechter [gedaagden] niet ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en hem veroordeeld in de reële proceskosten en de nakosten. [gedaagden] is bij dagvaarding van 25 februari 2020 in hoger beroep gegaan tegen het vonnis bij het Gerechtshof Amsterdam.
2.4.
[gedaagden] werd in het geschil met [naam 1] eerder bijgestaan door mr. [advocaat 2] . Hij was de gemachtigde voor de rechtsvoorgangster van [gedaagden] , de [firma naam 2] , in een procedure die zij jegens [naam 1] aanhangig had gemaakt bij de kantonrechter te Leiden. Bij vonnis van 1 november 2017 heeft de kantonrechter verklaard dat [naam 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen jegens [firma naam 2] . De kantonrechter heeft de vorderingen van [firma naam 2] tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding afgewezen, omdat de [firma naam 2] haar stelling dat zij schade heeft geleden, onvoldoende had onderbouwd.
2.5.
Bij e-mail van 18 januari 2021 heeft [gedaagde sub 2] aan mr. [advocaat 1] bericht dat de behandeling van het geschil met [naam 1] werd voortgezet door zijn broer en een andere advocaat. [gedaagde sub 2] heeft mr. [advocaat 1] verzocht het dossier [naam 1] retour te mogen ontvangen. Op 22 januari 2021 heeft [gedaagde sub 2] een verklaring getekend met als kop ‘verklaring afgifte en ontvangst volledige dossiers’ waarin staat dat de dossiers [naam 1] en mr. [advocaat 2] , inclusief de appeldagvaarding, in ontvangst zijn genomen. Op dat moment had mr. [advocaat 1] nog twee zaken voor [gedaagden] in behandeling; een geschil met [naam 2] en een geschil met [naam 3] .
2.6.
Op 13 oktober 2021 heeft mr. [advocaat 1] [gedaagden] bericht wanneer hij de zaak [naam 1] had geagendeerd in verband met de termijn voor het hoger beroep en heeft hij laten weten dat hij meer kans ziet om de schade te verhalen op mr. [advocaat 2] . In december 2021 en januari 2022 hebben mr. [advocaat 1] en [gedaagde sub 2] per e-mail gecorrespondeerd over openstaande facturen voor de diensten van mr. [advocaat 1] . [gedaagde sub 2] heeft op dat moment verzocht de behandeling van het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in het geschil met [naam 1] opnieuw in behandeling te nemen. Mr. [advocaat 1] heeft dat geweigerd vanwege de openstaande facturen.
2.7.
De nieuwe gemachtigde van [gedaagden] , mr. [advocaat 3] , heeft in zijn brief van 7 februari 2022 namens [gedaagden] mr. [advocaat 1] en [eiser] , waarvan [advocatenkantoor] onderdeel was gaan uitmaken, aansprakelijk gesteld voor schade vanwege het handelen in de geschillen met [naam 1] en mr. [advocaat 2] . Mr. [advocaat 1] en [eiser] hebben die aansprakelijkheid afgewezen.
2.8.
[advocatenkantoor] heeft haar vordering op [gedaagden] uit hoofde van de dienstverlening van mr. [advocaat 1] overgedragen aan [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] een bedrag van € 13.080,82 (inclusief btw), vermeerderd met € 5.427,77 aan deurwaarderskosten, totaal € 18.509,59, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de rente vanaf de respectievelijke vervaldata van de declaraties (tot en met 2 maart 2022 wordt dit berekend op € 358,09), althans vanaf het moment van intreden van verzuim, althans de datum van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] ten bedrage van € 905,80;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, salaris gemachtigde en de nakosten, onder bepaling dat [gedaagden] de wettelijke rente over deze kosten zijn verschuldigd wanneer deze niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat zij en haar rechtsvoorgangster [advocatenkantoor] , onder toepasselijkheid van algemene voorwaarden, in opdracht van [gedaagden] juridische bijstand hebben verleend. [eiser] vordert betaling van
€ 13.080,82 voor haar bijstand en die van haar rechtsvoorgangster. Daarnaast stelt [eiser] dat zij bij de uitvoering van de opdrachten € 5.427,77 aan deurwaarderskosten heeft betaald voor de tenuitvoerlegging van een vonnis in de zaak [naam 2] . Zij vordert betaling van deze onkosten van [gedaagden]
3.3.
[gedaagden] voert – voor zover van belang – het navolgende verweer. Hij stelt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] de opdrachtgevers waren voor de zaak [firma naam 1] . Voor de zaken die daarna volgden, was enkel [gedaagde sub 2] de opdrachtgever. Op die zaken waren volgens [gedaagden] de algemene voorwaarden niet van toepassing.
3.4.
[gedaagden] betwist dat hij de deurwaarderskosten is verschuldigd. Die kosten vloeien voort uit een overeenkomst tussen [eiser] en de deurwaarder. Daarbij is [gedaagden] geen partij. Daarnaast heeft mr. [advocaat 1] verzuimd om vooraf te melden bij [gedaagden] dat de deurwaarder een percentage inhield over de geïncasseerde bedragen. [gedaagden] betwist ook de incassokosten. De brieven die door [eiser] zijn verzonden, voldoen niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast zijn de incassokosten onjuist berekend, aldus [gedaagden] .
3.5.
[gedaagden] stelt dat hij een verrekenbare tegenvordering heeft op [eiser] . Hij voert daarvoor aan dat mr. [advocaat 1] fouten heeft gemaakt. Mr. [advocaat 1] had vóór de procedure bij de kantonrechter te Amsterdam moeten inzien dat die procedure kansloos was. Hij heeft nagelaten om [gedaagden] daarvoor te waarschuwen. [gedaagden] vindt dat mr. [advocaat 1] moreel verplicht was om het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam te behandelen. [gedaagden] verrekent de vordering van [eiser] met zijn schade, bestaande uit de door mr. [advocaat 1] bestede uren en de reële proceskostenveroordeling.

4.De beoordeling

Opdracht
4.1.
Aan de orde komt eerst de vraag wie de opdrachtgever was voor eerst [advocatenkantoor] en later [eiser] . Dat hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Bij de eerste opdracht op 27 juni 2017 voor het geschil met [firma naam 1] waren [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] gezamenlijk de opdrachtgevers. Zij waren beiden betrokken bij dat geschil en hadden daarom beiden de bijstand van mr. [advocaat 1] nodig. Lopende de uitvoering van die opdracht heeft [gedaagde sub 2] ook andere zaken aangebracht bij mr. [advocaat 1] . Partijen hebben daarvoor weliswaar niet opnieuw de voorwaarden voor de diensten van mr. [advocaat 1] vastgelegd, maar mr. [advocaat 1] mocht erop vertrouwen dat [gedaagde sub 2] de nieuwe opdrachten niet enkel voor zichzelf gaf, maar dat hij dat ook deed namens [gedaagde sub 1] . Daarvoor is van belang dat, zoals dat bij het geschil met [firma naam 1] ook het geval was, het gaat om zaken waarbij zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] was betrokken, zodat wederom beiden bijstand nodig hadden. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat al vanaf het geschil met [firma naam 1] [gedaagde sub 2] voor mr. [advocaat 1] de contactpersoon was en dat hij bij dat geschil ook steeds namens [gedaagde sub 1] sprak. Mr. [advocaat 1] hoefde er daarom geen rekening mee te houden dat dit was gewijzigd bij de volgende zaken. Daarbij weegt mee dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat mr. [advocaat 1] zijn e-mails steeds aan zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] zond en dat mr. [advocaat 1] ook namens [gedaagde sub 1] de procedures voerde en [gedaagde sub 1] ook bij overleggen over de zaken aanwezig was. Als [gedaagde sub 1] meende dat zij in tegenstelling tot de zaak [firma naam 1] voor de andere zaken geen opdrachtgever was, had het op haar weg gelegen om op dat moment bij mr. [advocaat 1] te melden dat zij geen opdrachtgever was. Dat heeft zij niet gedaan. De conclusie luidt daarom dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] de opdrachtgevers voor de zaken zijn en zij daardoor beiden hoofdelijk gehouden zijn daarvoor te betalen (artikel 7:407 lid 2 BW).
4.2.
Een opdrachtgever is het loon van de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf verschuldigd (artikel 7:405 lid 1 BW). Daarnaast moet een opdrachtgever de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht vergoeden aan de opdrachtnemer (artikel 7:406 lid 1 BW). [eiser] heeft onweersproken gesteld dat aan haar opdracht is gegeven voor de tenuitvoerlegging van het vonnis in de zaak [naam 2] . Zij heeft ook onweersproken gesteld dat zij bij e-mail van 8 maart 2021 de opdrachtbevestiging van de deurwaarder heeft doorgestuurd naar [gedaagden] (productie 28 van [eiser] ). In de opdrachtbevestiging is vanaf randnummer 7 het honorarium van de deurwaarder opgenomen. Onder randnummer 26 is opgenomen welke “recoveryfee” de deurwaarder in rekening brengt over de geïncasseerde bedragen. [gedaagden] moest derhalve bekend zijn met de tarieven van de deurwaarder. Hij dient de deurwaarderskosten, die zijn aan te merken als onkosten ter uitvoering van de opdracht, aan [eiser] te vergoeden.
4.3.
Gelet op het bovenstaande is [gedaagden] € 13.080,82 voor het loon van mr. [advocaat 1] en € 5.427,77 aan deurwaarderskosten, welke bedragen in hoogte niet zijn weersproken door [eiser] , verschuldigd aan [eiser] , derhalve een totaalbedrag van
€ 18.509,59.
Tegenvordering
4.4.
[gedaagden] beroept zich op verrekening van de vordering van [eiser] met zijn tegenvordering tot schadevergoeding vanwege fouten van mr. [advocaat 1] . [eiser] heeft ten aanzien van die tegenvordering het verweer gevoerd dat [gedaagden] te laat heeft geklaagd gelet op de contractuele vervaltermijn van één jaar in artikel 6 van de algemene voorwaarden. Tussen partijen is in geschil of [eiser] een beroep toekomt op dat artikel 6 van de algemene voorwaarden. Dat geschil kan in het midden blijven, aangezien uit het navolgende zal blijken dat de tegenvordering van [gedaagden] geen standhoudt.
4.5.
[gedaagden] wordt niet gevolgd in zijn stelling, inhoudende dat mr. [advocaat 1] heeft verzuimd hem te waarschuwen dat de procedure bij de kantonrechter te Amsterdam kansloos was. [gedaagden] wijst daarvoor op een second opinion van de oud advocaat mr. [advocaat 4] . Hij heeft op verzoek van [gedaagden] zijn visie gegeven op de procedures bij de kantonrechter te Amsterdam en de kantonrechter te Leiden (productie 10 van [gedaagden] ) Uit de second opinion blijkt echter niet dat de procedure bij de kantonrechter te Amsterdam kansloos was. Integendeel, mr. [advocaat 4] vindt dat de procedure bij de kantonrechter te Amsterdam de juiste actie was. Hij maakt ook geen verwijten over de diensten van mr. [advocaat 1] . Hij meent dat de kantonrechter te Amsterdam een misslag heeft gemaakt. Zo heeft mr. [advocaat 4] geschreven:
“Dag [gedaagde sub 2]
Door een wijziging in mijn agenda kon ik dit eerder lezen. Ik concludeer, dat ik op een heel ander spoor[weggevallen]
dan de betrokkenen. Het vonnis van de kantonrechter Leiden uit 2017 is volgens mij helemaal niet onjui[weggevallen]
en het niet instellen van hoger beroep is geen beroepsfout. Daarentegen is naar mijn mening het vonnis van de rechter in Amsterdam uit 2019 een complete misslag en had daarentegen geappelleerd moeten worden. Ik licht dit als volgt toe.
In de Leidse zaak heb je een verklaring voor recht gevraagd dat – zakelijk samengevat – een huurovereenkomst tot stand was gekomen en – wegens een tekortkoming bij de verhuurder – schade op[weggevallen]
maken staat en te vereffenen bij wet (met een voorschot). Voor toewijzing van een schadestaat is vereist, dat je de schade in de procedure in ieder geval aannemelijk maakt. De rechter heeft geoordeeld dat je in die zaak de schade zodanig onvoldoende hebt onderbouwd, dat hij geen reden zag om die scha[weggevallen]
(lees schadestaat) toe te wijzen. Dat kan en dat is helemaal geen reden om in hoger beroep te gaan.[weggevallen]
kan immers, gelijk je gedaan hebt, dan gewoon een aparte procedure beginnen, waarin je die schade w[weggevallen]
onderbouwt: je hebt immers een verklaring voor recht dat er een huurovereenkomst was.
De rechter in Amsterdam slaat volgens mij de plank volledig mis, door te miskennen dat je gewoon deze zaak kon starten. Naar mijn mening lijkt de rechter in Amsterdam er ten onrechte van uit te gaan dat er het civiele recht zo iets bestaat als een “ne bis in idem” (niet dezelfde vordering in dezelfde zaak). Dat is onjuist. (…)
Ik weet niet wat er in Amsterdam gebeurd is, maar op een bepaalde manier lijk je da[weggevallen]
wel alle credits te hebben verspeeld: de lat in de jurisprudentie om iemand te veroordelen tot de daadwerkelijke kosten ligt zo hoog, dat dat zelden gebeurt. Het gemak waarmee dat in deze zaa[weggevallen]
gebeurd was op zich al een reden geweest om tegen het vonnis van de rechter in Amsterdam in hoger beroep te gaan.(…)”
Zonder nadere en toereikende toelichting, die ontbreekt, blijkt niet dat mr. [advocaat 1] over de procedure bij de kantonrechter te Amsterdam een verwijt kan worden gemaakt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Bovendien geldt dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat [gedaagden] de procedure bij de kantonrechter te Amsterdam wilde voeren om een vonnis te verkrijgen, al zou dat een vonnis zijn waarin zijn vorderingen werden afgewezen, omdat hij dat nodig had voor een procedure die hij wilde voeren tegen mr. [advocaat 2] , die volgens [gedaagden] fouten heeft gemaakt.
4.6.
[gedaagden] wordt ook niet gevolgd waar hij stelt dat mr. [advocaat 1] verplicht was het hoger beroep te behandelen. [gedaagde sub 2] heeft in zijn e-mail van 18 januari 2021 de opdracht aan mr. [advocaat 1] voor de behandeling van het hoger beroep opgezegd. Mr. [advocaat 1] kan niet worden verplicht een opdracht die is beëindigd, opnieuw in behandeling te nemen. Dat is in strijd met het in het recht geldende beginsel van contractsvrijheid. Dat beginsel brengt mee dat niemand kan worden verplicht een contractuele relatie met een ander aan te gaan. Dat mr. [advocaat 1] [gedaagden] in zijn e-mail van 13 oktober 2021 heeft bericht dat de zaak nog in zijn agenda stond geagendeerd, betekent nog niet dat [gedaagden] op grond daarvan mochten verwachten dat mr. [advocaat 1] de zaak weer zou behandelen. [gedaagde sub 2] heeft vervolgens bovendien op 29 november 2021 zelf in een e-mail aan mr. [advocaat 5] , cc aan mr. [advocaat 1] , laten weten dat hij in de zaak geen gebruik meer maakt van de diensten van mr. [advocaat 1] .
4.7.
Gelet op het bovenstaande faalt de vordering tot schadevergoeding van [gedaagden] De vordering van [eiser] tot betaling van het bedrag van € 18.509,59 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de respectievelijke vervaldata van de declaraties.
4.8.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten zal eveneens worden toegewezen. Het verzuim van [gedaagden] is ingetreden na 1 juli 2012, zodat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit) van toepassing is. Volgens dit besluit en artikel 6:96 lid 6 BW is voor vergoeding van incassokosten vereist dat [gedaagden] na het intreden van het verzuim, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling. Bij e-mail van 10 februari 2022 heeft [eiser] [gedaagden] gesommeerd om het bedrag van € 13.080,82 te betalen uiterlijk 28 februari 2022 (productie 10 van [eiser] ), bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op de incassokosten ten bedrage van € 905,80. Niet weersproken is dat [gedaagden] de e-mail op 10 februari 2022 heeft ontvangen. Hij heeft derhalve een termijn van veertien dagen gehad om voor betaling zorg te dragen. Het bedrag van € 905,80 is in overeenstemming met de staffel in artikel 2 van het besluit. De kantonrechter zal dat bedrag toewijzen.
4.9.
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
111,11
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
746,00
(2,00 punten × € 373,00)
totaal
2.241,11
4.10.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
4.11.
Volgens vaste rechtspraak is het niet nodig om in dit vonnis een veroordeling op te nemen voor de gevorderde nakosten. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten levert ook voor de nakosten een executoriale titel op. Deze rechtspraak moet aldus worden begrepen dat een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening (Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, r.o. 2.3).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 18.509,59 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende declaraties tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 905,80 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.241,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pooyé en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.