Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
ex artikel 537 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- het bevel van de rechter-commissaris van 11 januari 2022 waaruit blijkt dat de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde ISD-maatregel is bevolen;
- beslissing van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 februari 2022 waarbij de vordering na voorwaardelijke veroordeling is afgewezen, de bijzondere voorwaarden zijn gewijzigd en de proeftijd is verlengd met één jaar;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem onterecht ondergane hechtenis. Gesteld is dat verzoeker één dag op 10 januari 2022 heeft verbleven in een politiecel en 42 dagen, te weten van 11 januari 2022 tot en met 21 februari 2022, in een huis van bewaring. Hoewel de vordering tot tenuitvoerlegging op 18 februari 2022 is afgewezen, is verzoeker pas op 21 februari 2022 in vrijheid gesteld, hetgeen ook blijkt uit de bijgevoegde stukken van AICE. Verzocht wordt om hem hiervoor, conform de LOVS-afspraken, een vergoeding toe te kennen van € 4.330,00, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.