ECLI:NL:RBZWB:2022:8215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
22-022669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een personenauto

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die een personenauto had aangeschaft. De auto, een Volkswagen Golf GTI, was op 26 augustus 2022 in beslag genomen, nadat deze als gestolen was geregistreerd. Klager, die werkzaam is in de autohandel, had de auto op 19 mei 2022 gekocht van een Frans autobedrijf en had alle benodigde documenten en bewijsstukken overlegd om aan te tonen dat hij te goeder trouw had gehandeld. De officier van justitie stelde dat de auto aan de oorspronkelijke eigenaar of diens verzekeringsmaatschappij moest worden teruggegeven, maar de rechtbank oordeelde dat klager redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag, aangezien klager niet als verdachte was aangemerkt en hij de auto te goeder trouw had aangeschaft. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de auto aan klager.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 22-022669
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. S. Meeuwsen, Einsteinstraat 11b te 4207 HW Gorinchem
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 26 augustus 2022 onder in beslag is genomen: een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf Gti, kleur zwart en voorzien van het Franse [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 3 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 7 december 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, klager en mr. S. Meeuwsen als raadsman van klager.
De belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde Macif Insurance Company, is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat op 26 augustus 2022 onder klager een personenauto in beslag is genomen. De officier van justitie heeft op 22 september 2022 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan een ander dan klager. Die ander kan echter niet redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt. Immers is klager eigenaar van het voertuig. Ter onderbouwing hiervan is aangevoerd dat klager een auto-/garagebedrijf heeft en met enige regelmaat auto's uit het buitenland opkoopt. Klager heeft het inbeslaggenomen voertuig gekocht bij een garagebedrijf in Frankrijk (GOOD VO AUTO) voor een bedrag van € 19.000,00. Het voertuig is op 20 mei 2022 aan klager geleverd inclusief originele autopapieren en twee originele sleutels. Klager heeft bovendien voor de aankoop via Carfax gecontroleerd of de auto als gestolen was opgegeven, hetgeen niet het geval was. Daarnaast heeft ook het BTW-nummer van de verkopende partij gecontroleerd, hetgeen in orde was. Hij heeft ook een kopie van het ID-bewijs van de eigenaar van het Franse autobedrijf gekregen. Door klager zijn de aankoopfactuur, bewijs van levering, autopapieren en gegevens van de verkopende partij verstrekt bij het klaagschrift. Pas toen klager de auto wilde verkopen, is op 25 augustus 2022 door de RDW kenbaar gemaakt dat de auto sinds 28 mei 2022 als gestolen is opgegeven. Nadat de politie was ingeschakeld, mocht klager de auto die dag meenemen.
Vervolgens is de auto op 26 augustus 2022 toch in beslag genomen. Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat klager als verkrijger te goeder trouw is te beschouwen en ex artikel 3:86 lid 1 tegen eventuele beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder dient te worden beschermd. Het uitgangspunt ex artikel 116 Sv is dat inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan degene onder wie het beslag is gelegd. Verzocht wordt het klaagschrift gegrond te verklaren.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij het ingediende klaagschrift. In aanvulling daarop is aangevoerd dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag, aangezien klager niet als verdachte is aangemerkt. In geschil is wie redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt van het inbeslaggenomen voertuig. De raadsman heeft primair aangevoerd dat uit de aanvullende (Franse) stukken, te weten het proces-verbaal van de politie, blijkt dat er geen sprake is van diefstal, waardoor artikel 3:86 lid 1 BW niet van toepassing is. Civielrechtelijk gezien heeft er in Frankrijk immers een koop plaatsgevonden, waarbij de betreffende persoon niet heeft voldaan aan de betalingsverplichting. Nu klager het voertuig te goeder trouw heeft gekocht, dient het voertuig aan hem te worden geretourneerd. Subsidiair, indien de rechtbank meent dat het voertuig eerder is gestolen, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het voertuig aan klager dient te worden teruggegeven, zolang de vorige eigenaar nog geen blijk heeft gegeven van plan te zijn het voertuig te revindiceren. Mocht de vorige eigenaar het voertuig binnen drie jaar willen revindiceren, kan dit langs gebruikelijke civielrechtelijke weg gebeuren.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het voertuig dient te worden geretourneerd aan de rechtmatige eigenaar dan wel diens verzekeringsmaatschappij. Daartoe is aangevoerd dat het voertuig als gestolen stond gesignaleerd en is weggenomen tussen 9 en 14 mei 2022 in Frankrijk. Daarvan is aangifte gedaan op 25 mei 2022. Aangever zou het voertuig hebben willen verkopen maar de “koper” heeft met een nep-cheque betaald, waardoor het voertuig is verdwenen zonder dat daarvoor daadwerkelijk betaald is. Klager heeft het voertuig op 19 mei 2022 via de Franse Marktplaats gekocht van ene [naam 1] . Klager heeft het voertuig laten ophalen door een transporteur, welke in Frankrijk € 19.000,00 contant heeft betaald aan twee donkere mannen, waarvan er één [naam 1] zou zijn. Verwezen wordt naar artikel 3:86 BW en het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM8052). De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voertuig door [naam 1] door misdrijf is verkregen van de oorspronkelijke eigenaar. Derhalve kan de oorspronkelijke eigenaar binnen een termijn van drie jaren het voertuig opeisen. Gelet op de omstandigheden waaronder het voertuig is verkregen door klager en het feit dat klager zelf werkzaam is als autohandelaar, doet de uitzonderingsbepaling van artikel 3:86, derde lid, onder a, BW zich in onderhavig geval niet voor. Het klopt dat klager geen verdachte is in enige strafzaak.
Klager heeft in raadkamer verklaard dat hij wel degelijk, zoals uiteen is gezet in het klaagschrift, heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De officier van justitie doet het lijken alsof hij op een louche parkeerplaats het voertuig heeft gekocht. Dat is pertinent onjuist. Hij heeft het voertuig bij een autobedrijf gekocht. Voorts koopt klager al zes jaar voertuigen in het buitenland en is er nog nooit iets mis gegaan. Daarnaast meent klager dat de vorige eigenaar onderzoek had dienen te doen naar de cheque, voordat hij deze in ontvangst nam. Tot slot uit klager zijn ongenoegen over de procedurele gang van zaken bij de politie en het RDW.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie zich in raadkamer op het standpunt heeft gesteld dat het inbeslaggenomen voertuig kan worden geretourneerd aan de oorspronkelijke Franse eigenaar die aangifte heeft gedaan dan wel diens verzekeringsmaatschappij. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het belang van strafvordering zich nog tegen teruggave verzet.
De rechtbank overweegt voorts dat in beginsel, indien het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet, inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de beslagene. Dit ligt echter anders indien een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat klager redelijkerwijs als rechthebbende van het inbeslaggenomen voertuig kan worden aangemerkt. Klager heeft het voertuig op 19 mei 2022 gekocht bij een Frans autobedrijf. Het voertuig stond op dat moment nog niet als gestolen gesignaleerd. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen door of namens klager is aangevoerd en uit de door klager overgelegde stukken blijkt dat klager heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en het voertuig te goeder trouw heeft aangeschaft. De rechtbank neemt daarbij voorts in overweging dat klager bezitter was van de auto, een roerende zaak, en dat – in ieder geval naar Nederlands recht – de bezitter wordt vermoed ook de eigenaar van een roerende zaak te zijn, tenzij bewezen wordt dat een ander dat is. Als de bezitter dan ook nog zijn bezit (en eigendom) te goeder trouw heeft verkregen is er – civielrechtelijk – geen reden om aan te nemen dat een ander kan worden aangemerkt als rechthebbende op het goed.
De rechtbank overweegt voorts dat de uitzonderingsbepaling ex artikel 3:86, derde lid, onder a BW niet van toepassing is, aangezien geen sprake is van diefstal. Zij stelt daartoe vast dat de heer [naam 2] op 25 mei 2022 in Frankrijk aangifte heeft gedaan van oplichting dan wel fraude, gepleegd tussen 9 en 14 mei 2022 in Frankrijk. Uit het verhandelde in raadkamer en de thans voorhanden zijnde stukken is gebleken dat tussen aangever en de koper die het voertuig van aangever heeft gekocht, sprake was van een koopovereenkomst. Deze koper heeft echter niet voldaan aan zijn betalingsverplichting.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het voertuig is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van het voertuig aan klager gelasten.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de beslagprocedure een summier karakter kent waarbij het gaat om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983). Voor zover er een geschil is of ontstaat tussen de (voormalig) eigenaar van de auto of diens rechtsopvolger enerzijds en klager anderzijds, dient dat geschil langs gebruikelijke civielrechtelijke weg worden opgelost.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voertuig aan klager.
Deze beslissing is op 21 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).