Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
Daartoe is ten aanzien van de aard van de delicten aangevoerd dat veroordeelde is veroordeeld wegens oplichting, valsheid in geschrifte, wederrechtelijk gebruikmaken van persoonsgegevens van een ander en gebruikmaken van een technisch hulpmiddel, hetgeen misdrijven betreffen die naar hun aard vergelijkbaar zijn aan de expliciet door de wetgever in de Memorie van Toelichting van de Wet genoemde uitgezonderde delicten. Valsheid in geschrifte is een expliciet genoemd voorbeeld van misdrijf waar doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten. Het betreffen aldus feiten waarbij DNA-materiaal niet van betekenis is voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting.
Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden is opgemerkt dat veroordeelde een first offender betreft en dat de reclassering te kennen heeft gegeven dat er geen recidivegevaar is. Veroordeelde heeft aangevoerd dat hij zijn leven op orde heeft. Hij heeft immers een vaste baan bij een woningcorporatie, een woning waarin hij met zijn gezin leeft en hij participeert in de samenleving.
Tot slot heeft veroordeelde aangevoerd dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel een vergaande inbreuk maakt op zijn privacy en lichamelijke integriteit.
2.De beoordeling
- voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
- niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.