In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die op 1 april 2022 was veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen, had bezwaar gemaakt tegen het bevel van de officier van justitie om DNA af te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 17 mei 2022 celmateriaal heeft afgestaan, maar dat er geen objectief waardeerbare omstandigheden zijn die het bezwaar kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft de procedure op 22 juli 2022 behandeld, waarbij de officier van justitie en de gemachtigde raadsman van de veroordeelde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de afname van DNA-materiaal gerechtvaardigd is, gezien de aard van het misdrijf en het ontbreken van uitzonderlijke omstandigheden die een uitzondering op de wet zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de officier van justitie werd bevestigd. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.