In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2022 een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klager, de moeder van de beslagene, heeft verzocht om teruggave van twee in beslag genomen geldbedragen van respectievelijk € 2.560,00 en € 5.000,00. Deze bedragen waren in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen haar zoon. Klager stelt dat zij de rechtmatige eigenaar is van de geldbedragen en dat het belang van de strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave aan haar.
De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat er voldoende strafrechtelijke verdenking was om de gelden in beslag te nemen, maar dat niet vastgesteld kon worden dat de gelden daadwerkelijk aan de beslagene toebehoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat klager ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en dat klager redelijkerwijs als rechthebbende van de geldbedragen kan worden aangemerkt. Daarom heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan klager gelast. Deze beslissing is een schriftelijke bevestiging van de eerder in raadkamer gegeven beslissing en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.