ECLI:NL:RBZWB:2022:8327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
22-006130
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2022 een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klager, de moeder van de beslagene, heeft verzocht om teruggave van twee in beslag genomen geldbedragen van respectievelijk € 2.560,00 en € 5.000,00. Deze bedragen waren in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen haar zoon. Klager stelt dat zij de rechtmatige eigenaar is van de geldbedragen en dat het belang van de strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave aan haar.

De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat er voldoende strafrechtelijke verdenking was om de gelden in beslag te nemen, maar dat niet vastgesteld kon worden dat de gelden daadwerkelijk aan de beslagene toebehoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat klager ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak.

De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en dat klager redelijkerwijs als rechthebbende van de geldbedragen kan worden aangemerkt. Daarom heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan klager gelast. Deze beslissing is een schriftelijke bevestiging van de eerder in raadkamer gegeven beslissing en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/038600-22
rk.nummer: 22-006130
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]geboren op [geboortedag] 1965,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. E.M.J. Thomas, Chassésingel 4, 4811 HA Breda
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 14 februari 2022 onder in het strafvorderlijk onderzoek tegen [naam] in beslag zijn genomen: twee geldbedragen ter hoogte van
€ 2.560,00 en € 5.000,00.
  • het klaagschrift, ingediend op 23 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • het proces-verbaal van aanhouding van de raadkamerbehandeling van 13 juni 2022; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 22 juli 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, klager en mr. E.M.J. Thomas als gemachtigd raadsman van klager.
De (overige) belanghebbende(n) (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [naam] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Namens klager is aangevoerd dat in de strafzaak tegen [naam] , zoon van klager, twee geldbedragen van respectievelijk € 2.560,00 en € 5,000,00 in beslag zijn genomen. Klager is de rederlijkerwijs als rechthebbende aan te merken eigenaar van deze (contante) geldbedragen. Klager wordt danig bezwaard door de voortduring van het beslag van deze gelden. Naar het oordeel van klager verzet het belang van strafvordering zich niet langer tegen de teruggave van het geldbedrag aan klager. Redenen waarom klager de rechtbank verzoekt zijn klaagschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat er op het moment van binnentreden door de politie in de woning van klager voldoende strafrechtelijke verdenking aanwezig was om de aangetroffen gelden in beslag te nemen gelet op het strafrechtelijk onderzoek tegen beslagene. De officier van justitie is echter de mening toegedaan dat niet vastgesteld kan worden dat de gelden ook (daadwerkelijk) aan beslagene toebehoren nu hier geen nader onderzoek naar is gedaan en tevens door de verklaring van klager betreffende de herkomst van de gelden en de vindplaats(en) van de gelden in de woning.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de geldbedragen is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de geldbedragen ter hoogte van, respectievelijk,
€ 2.560,00 en € 5.000,00 aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart het klaagschrift gegrond;
gelast de teruggave van:
-
€ 2.560,00;
-
€ 5.000,00;
aan klager.
Deze beslissing is een schriftelijke bevestiging van de eerder op 22 juli 2022 in raadkamer gegeven beslissing door mr. A. Hello, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).