Op 5 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. I.M. d'Hont, had verzocht om teruggave van zijn ingevorderde rijbewijs. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van verschillende stukken, waaronder het klaagschrift, het proces-verbaal van de politie en de beslissing van het Openbaar Ministerie van 23 juni 2022, waarin werd besloten het rijbewijs niet terug te geven aan de klager. Tijdens de zitting op 22 juli 2022 zijn de klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie gehoord.
De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de ernst van het feit waarvan de klager wordt verdacht, zijn strafblad en zijn persoonlijke omstandigheden. Ondanks deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de klager. De rechtbank concludeerde dat de door de klager aangevoerde bijzondere persoonlijke omstandigheden niet van zodanige aard zijn dat dit tot een ander oordeel zou moeten leiden. Het ongemak dat het missen van het rijbewijs met zich meebrengt, werd niet als onoverkomelijk beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 5 augustus 2022 gegeven door mr. A. Hello, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing staat voor de klager beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, te instellen binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.