Op 5 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De klager, geboren in 1975 en woonachtig te Den Haag, had verzocht om teruggave van zijn ingevorderde rijbewijs. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van verschillende stukken, waaronder het klaagschrift, het proces-verbaal van de politie en de beslissing van het Openbaar Ministerie van 1 juli 2022, waarin werd besloten het rijbewijs niet terug te geven aan de klager. Tijdens de zitting op 22 juli 2022 zijn zowel de officier van justitie als de gemachtigd raadsvrouw van de klager gehoord.
De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de ernst van het feit waarvan de klager wordt verdacht, zijn strafblad en zijn persoonlijke omstandigheden. Ondanks deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de klager. De door de klager aangevoerde bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn niet van zodanige aard dat dit tot een ander oordeel moet leiden. Daarom heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard.
De beslissing is op 5 augustus 2022 gegeven door rechter mr. A. Hello, in tegenwoordigheid van griffier J. van ‘t Westende, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing staat voor de klager beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, te instellen binnen veertien dagen na betekening van deze beslissing.