ECLI:NL:RBZWB:2022:8356
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelde op basis van Wet DNA
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, die in 2022 was veroordeeld voor oplichting, stelde dat er sprake was van een uitzondering op de verplichting tot DNA-afname, omdat het misdrijf niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 31 augustus 2022, waarbij de raadsvrouw en de officier van justitie zijn gehoord. De veroordeelde was niet verschenen.
De rechtbank overwoog dat de Wet DNA beoogt om gepleegde en toekomstige strafbare feiten efficiënt op te sporen en dat DNA-afname verplicht is, tenzij er sprake is van uitzonderingen. De rechtbank concludeerde dat de aard van het misdrijf, oplichting, en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, niet voldoende waren om een uitzondering te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de psychische klachten van de veroordeelde niet uitsloten dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten zou kunnen plegen.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de afname van DNA-materiaal een inmenging vormt in het recht op privéleven, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd is onder de voorwaarden van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, wat betekent dat de veroordeelde verplicht blijft om zijn DNA af te staan voor onderzoek.