Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser sub 1] B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2] B.V.,
3. [eiser sub 3] ,
[gedaagde] B.V.,
1.De procedure
- de mondelinge behandeling op 27 september 2022;
2.De feiten
€ 1.060.495,-.
[eiser sub 3] en zijn echtgenote zijn voor wat betreft hun inkomen in hoge mate afhankelijk van de inkomsten bij de BV. Naast een AOW-uitkering ontvangen zij een bescheiden lijfrente-uitkering uit [gedaagde] BV.
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 275.000,- bedraagt, dat de omvang van die schuld dusdanig hoog is dat de Belastingdienst hem naar verwachting op kortere termijn zal dwingen om fiscaal af te rekenen over zijn schuld en dat het interen op de aanwezige liquide middelen van [gedaagde] dan het gevolg is, maar dat die middelen beperkt zijn. Uit deze brief blijkt niet alleen van het belang van [gedaagde] , maar ook van het financiële belang van [eiser sub 3] in persoon. [eisers] heeft de inhoud van deze brief niet weersproken. Kennelijk gaan partijen er alle vanuit dat het belang van [eiser sub 3] in persoon en als enig aandeelhouder van [gedaagde] zozeer met dat van [gedaagde] verweven is, dat al deze belangen in dit geschil een rol spelen. Daarnaast speelt nog mee het door [eiser sub 3] ter zitting toegelichte belang dat hij en zijn echtgenote hun zoon [eiser sub 1] ten opzichte van hun andere kind niet willen bevoordelen. Ook om die reden hechten zij aan nakoming door [eiser sub 1] van haar zakelijke verplichtingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat uit het voorgaande het belang van [gedaagde] als hypotheekhouder bij de parate executie voldoende blijkt, waarbij zij betrekt het belang van [eiser sub 3] in persoon en als aandeelhouder van [gedaagde] . [eisers] hebben nog aangevoerd dat [eiser sub 3] zeer vermogend is. De voorzieningenrechter gaat daaraan voorbij, nu zij deze stelling ondanks de betwisting daarvan door [gedaagde] , niet nader hebben onderbouwd.