4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is, met het Openbaar Ministerie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte is betrokken bij het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
De rechtbank kan -in relatie tot verdachte- alleen vaststellen dat er twee containers zijn afgeleverd bij een loods op [adres 2] . Verdachte woont naast de loods waarin het bedrijf [naam 1] is gevestigd. Het bedrijf is door zijn zoon (medeverdachte [medeverdachte 1] ) en dochter (medeverdachte [medeverdachte 2] ) overgenomen. De douane in Antwerpen heeft in de twee containers respectievelijk 608 kilogram cocaïne en 392 kilogram cocaïne ontdekt en in beslag genomen. Beide containers zijn bestemd voor [naam 1] . Daarnaast bevindt zich een afgeluisterd telefoongesprek in het dossier tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte. Verdachte reageert in dat gesprek opgelucht en blij wanneer hij hoort dat de tweede container is vrijgegeven door de douane. Verdachte zegt in dit gesprek dat hij gerustgesteld is en weer kan slapen.
De rechtbank acht het bij deze stand van zaken derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2 aanhef, onder A en onder C, juncto artikel 10 derde en vijfde lid van de Opiumwet. Verdachte zal dan ook van feit 1 en feit 2 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
Algemene overweging
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Stappenplan
Bij de beoordeling of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen zal gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap I). Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn
(stap II). Die verklaring moet concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn
(stap III). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen
(stap IV). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet ten slotte worden beoordeeld of ondanks de verklaringen van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap V).
Met betrekking tot het aangetroffen contant geldbedrag van € 129.670
Op het woonadres van verdachte is tijdens de doorzoeking door de politie, op 12 april 2016, € 39.420 aangetroffen in een donkerkleurige stoffen jas, € 74.000 is gevonden in een groene plastic tas en er is € 16.250 ontdekt in een rood tasje van een brillenwinkel. Uit raadpleging van de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (de ICOV-bevraging) blijkt dat verdachte ten tijde van het onderzoek geen aangifte heeft gedaan van het contant vermogen van € 129.670 bij de Belastingdienst. Verdachte en zijn echtgenote hebben bij de politie verklaard dat het privévermogen betreft, afkomstig van door hen verkochte panden, dat volgens hen niet bij de Belastingdienst hoeft te worden opgegeven.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag niet is verzekerd. Daarnaast is algemeen bekend dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld en dergelijke bedragen bewust uit het zicht van instanties worden gehouden.
De kasopstelling
Om inzicht te verkrijgen in het contant geld waarover verdachte en zijn echtgenote hebben kunnen beschikken, is een kasopstelling gemaakt over de periode tussen 1 januari 2014 en 12 april 2016. Volgens de kasopstelling beschikt verdachte op 1 januari 2014 over een contant vermogen van € 143.628. Dit bedrag zou zijn gegenereerd met de verkopen van onroerend goed. Daarnaast is komen vast te staan dat in deze periode twee bankopnamen zijn verricht van in totaal € 2.320.
Zoals hiervoor is overwogen wordt er op 12 april 2016 een contant geldbedrag aangetroffen van € 129.670 op het woonadres van verdachte. Dit bedrag wordt beschouwd als eindsaldo. Verdachte en zijn echtgenote hebben verder contante stortingen verricht op diverse bankrekeningen voor in totaal € 58.965. Voorts wordt vastgesteld dat verdachte diverse contante uitgaven heeft gedaan. Hij heeft een contante lening verstrekt aan zijn dochter van € 15.000. Deze lening is nog niet terugbetaald. Bovendien kan worden afgeleid dat verdachte voor € 7.601,90 heeft uitgegeven aan contante aankopen. Verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat hij eens € 20.000 cash heeft betaald voor de bouw van een muur. Tot slot blijkt dat er nauwelijks geld (slechts € 153,17) giraal is besteed aan huishoudelijke uitgaven, kleding en voeding. Volgens het Nationaal Instituut voor Budgethuishouding (NIBUD) moet voor een tweepersoonshuishouden met een AOW-uitkering worden verondersteld dat dit € 9.548 - € 153,17 = € 9.394,83 is.
Uit de kasopstelling kan worden geconcludeerd dat er voor in totaal (€ 143.628 + € 2.320 –
€ 129.670 - € 58.965 - € 15.000 - € 7.601,90 - € 20.000 - € 9.394,83) =
€ 94.683,73meer contant is uitgegeven door verdachte en zijn echtgenote, dan dat zij voorhanden zouden kunnen hebben. Uit een analyse van de bankrekeningen van verdachte en zijn echtgenote blijkt verder dat de legale inkomsten (de AOW-uitkering, overboeking vanuit [naam 1] en de belastingteruggaven) niet toereikend zijn om de uitgaven te kunnen bekostigen. Dit is alleen mogelijk geweest, doordat er in de onderzoeksperiode voor een bedrag van € 58.965 aan contante stortingen heeft plaatsgevonden.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door de politie aangetroffen, maar niet bij de Belastingdienst opgegeven, contant geld van € 129.670, de kasopstelling en de analyse van de bankrekeningen van verdachte en diens partner, komt het vermoeden naar voren dat dit bedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Verklaring verdachte (deel I)
Verdachte heeft bij de politie meermalen verklaard dat het aangetroffen contante geld afkomstig is uit de aan- en verkoop van huizen. Verdachte heeft jarenlang in onroerend goed gehandeld. De politie heeft dit, schematisch, als volgt weergegeven:
De totale
‘kosten koper’bij deze transacties worden begroot op € 31.507. Het maximaal gespaarde bedrag is daardoor € 175.135 - € 31.507 = € 143.628.
Verklaring verdachte (deel II)
De verdediging heeft een fiscalist ingeschakeld (belastingadviseur [naam 2] ) die de inkomsten, uitgaven en kasopstelling uit het dossier van nader commentaar heeft voorzien en zijn bevindingen heeft opgenomen in een rapport van 9 april 2021.
Volgens dit rapport is in voormeld overzicht één belangrijk element ten onrechte weggelaten. Voor de aankoop van het pand aan [adres 2] is een hypothecaire geldlening verstrekt door de [naam 3] van NLG 350.000 = € 158.823. De desbetreffende hypotheekakte is door de verdediging als bijlage meegezonden. Het gespaarde bedrag van € 143.628 moet dus worden vermeerderd met € 158.823, waardoor er dus € 302.451 is overgehouden aan de transacties tussen 1964 en 2005. Verder wordt opgemerkt dat bij de doorzoeking op 12 april 2016 een contant bedrag van € 179.670,- is aangetroffen waardoor er in elf jaar tijd (tussen 2005 en 2016) voor € 122.781,- aan contanten kon worden uitgegeven. Bovendien zijn de contante uitgaven uit de kasopstelling niet correct begroot. De slotsom houdt in dat er € 23.534,10 minder aan contanten is uitgegeven dan legaal beschikbaar zou zijn.
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie
De rechtbank stelt vast dat verdachte een concrete verifieerbare verklaring heeft gegeven, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De eerste verklaring van verdachte, over de huizenverkoop, is door het Openbaar Ministerie nader onderzocht en heeft geleid tot de vooromschreven schematische weergave. Op het rapport dat door fiscalist [naam 2] is opgesteld wordt door de officier van justitie gereageerd in het requisitoir. Volgens de officier van justitie is de hypotheekakte die door de verdediging is bijgevoegd, niet een hypotheek uit 1993 en hoeft het hypotheekbedrag (volgens het Openbaar Ministerie
€ 245.000) niet in het overzicht te worden betrokken. Een deel van de hypotheek zou namelijk niet zijn betaald aan verdachte. Er wordt gepersisteerd bij het schematisch overzicht en de kasopstelling die door de politie zijn opgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door het Openbaar Ministerie tekortschiet, voor zover het betrekking heeft op het rapport van [naam 2] dat namens verdachte is opgesteld, ten aanzien van het contante geldbedrag van € 129.670. In de eerste plaats klopt de stelling van de officier van justitie niet dat er geen hypotheekakte uit 1993 is verstrekt. De verdediging heeft de notariële akte meegezonden waarop als datum vermeld staat 18 maart 1993. In de tweede plaats klopt het hypotheekbedrag niet dat door de officier van justitie is benoemd van € 245.000. De akte betreft een vestiging van een hypotheek- en pandrecht met betrekking tot de [adres 3] voor een bedrag van 350.000 gulden. Wanneer dit bedrag wordt omgerekend naar euro’s gaat het om een bedrag van € 158.823. Het bedrag waarvan de officier van justitie is uitgegaan,
€ 245.000, is ook niet door [naam 2] in zijn rapport van 9 april 2021 betrokken omdat dit al in het overzicht is verwerkt. Volgens [naam 2] wordt in 2005 van het bedrag van € 245.000 nog € 75.000 ontvangen. Het overige deel van dit bedrag is gebruikt voor aflossing van de hypothecaire lening en ter compensatie van de negatieve kapitaalstand van de VOF. [naam 2] heeft in zijn rapport alleen het bedrag van € 158.823 bij de contante middelen opgeteld.
De rechtbank stelt uit hetgeen hiervoor is overwogen vast dat er onvoldoende onderzoek is verricht met betrekking tot de herkomst van het contante bedrag van € 129.670. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat het niet anders kan dan dat het aangetroffen geld een criminele herkomst heeft. Uit het onderzoek is juist een aanzienlijke bron van legale inkomsten gebleken waaruit de aangetroffen geldbedragen afkomstig kunnen zijn. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat ter zitting ook is gesproken over het mogelijk witwassen van een Mercedes-Benz S600 Maybach en een Mercedes-Benz GLC door verdachte. Gelet echter op de tekst van de tenlastelegging wordt verdachte verweten een of meer geldbedragen te hebben witgewassen en geen goederen. De auto’s zullen in dit vonnis dan ook geen nadere bespreking behoeven.
Het verweer van de verdediging slaagt.