ECLI:NL:RBZWB:2022:871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
02-688002-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in witwaszaak met betrekking tot contant geld en voertuigen

Op 23 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, die betrekking had op een contant geldbedrag van € 129.670 en twee Mercedes-Benz voertuigen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 januari 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar raadsman, mr. E. van Reydt. De officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, voerde aan dat er voldoende witwasindicatoren waren, maar de rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de betrokken voorwerpen van misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld en de voertuigen. De verdediging betoogde dat de verdachte niet schuldig was aan witwassen, omdat de herkomst van de voorwerpen niet kon worden vastgesteld als zijnde van misdrijf. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende onderzoek was verricht naar de verklaringen van de verdachte en dat de stellingen van het Openbaar Ministerie niet konden worden bewezen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om de herkomst van voorwerpen in witwaszaken adequaat te onderzoeken. De rechtbank wees erop dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele herkomst van de betrokken goederen, wat leidde tot haar vrijspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/688002-20
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1942 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres 1]
raadsman mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2022. Verdachte is niet verschenen maar wel haar gemachtigd raadsman. De officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt, waarna het onderzoek is gesloten op 23 februari 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen met betrekking tot een contant geldbedrag van € 129.670, een Mercedes-Benz Maybach S600 en een Mercedes-Benz GLC 300.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan van toepassing is. Er is geen sprake van een gronddelict maar er zijn wel voldoende witwasindicatoren. De verklaring van verdachte over de herkomst van de Mercedes-Benz Maybach S600 en Mercedes-Benz GLC is summier, onduidelijk, dan wel zeer laat naar voren gebracht. Het Openbaar Ministerie is dan ook niet gehouden geweest om daar nader onderzoek naar te verrichten. De verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag van € 129.670 is wel concreet en verifieerbaar, maar op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Uit het onderzoek van het Openbaar Ministerie daarnaar komt naar voren dat ook dit geldbedrag, net als de voertuigen, niet anders dan van misdrijf afkomstig kan zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen. Het primaire standpunt is dat verdachte een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de voorwerpen zoals opgenomen in het witwasfeit. Het Openbaar Ministerie heeft verzuimd naar aanleiding van deze uitgebreide onderbouwing nader onderzoek te doen. Het subsidiaire standpunt houdt in dat, indien de rechtbank het eenvoudig witwassen bewezenverklaard acht (artikel 420bis1 en 420quater1 van het Wetboek van Strafrecht), geldt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het feit is dan niet strafbaar omdat de pleegperiodes zijn gelegen voor de invoering van de strafbaarstelling van eenvoudig witwassen. Het meer subsidiaire standpunt komt er op neer dat, indien de rechtbank het klassiek witwassen bewezenverklaard acht, de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Stappenplan
Bij de beoordeling of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen zal gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten en omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap I). Van de verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn
(stap II). Die verklaring moet concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn
(stap III). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen
(stap IV). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet ten slotte worden beoordeeld of ondanks de verklaringen van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap V).
Met betrekking tot het aangetroffen contant geldbedrag van € 129.670
Op het woonadres van verdachte is tijdens de doorzoeking door de politie, op 12 april 2016, € 39.420 aangetroffen in een donkerkleurige stoffen jas, € 74.000 is gevonden in een groene plastic tas en er is € 16.250 ontdekt in een rood tasje van een brillenwinkel. Uit raadpleging van de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (de ICOV-bevraging) blijkt dat verdachte ten tijde van het onderzoek geen aangifte heeft gedaan van het contant vermogen van € 129.670 bij de Belastingdienst. Verdachte en haar echtgenoot hebben bij de politie verklaard dat het privévermogen betreft, afkomstig van door hen verkochte panden, dat volgens hen niet bij de Belastingdienst hoeft te worden opgegeven.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag niet is verzekerd. Daarnaast is algemeen bekend dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld en dergelijke bedragen bewust uit het zicht van instanties worden gehouden.
Met betrekking tot de Mercedes-Benz Maybach S600
De Mercedes-Benz Maybach S600 staat sinds 11 maart 2016 op naam van [naam 1] . De koopprijs van de auto bedroeg € 215.000. Er is een andere Mercedes ingeruild ter waarde van € 95.000 waardoor nog € 120.000 moest worden (bij)betaald. Er is door medeverdachte [medeverdachte] € 75.000 via de bankrekening overgeschreven, er is een lening van € 30.000 bij de Mercedes-dealer afgesloten en er is € 15.000 contant betaald. Volgens medeverdachte [medeverdachte 1] beschikt hij over dit voertuig en maakt hij samen met medeverdachte [medeverdachte] hiervan gebruik. Zij hebben de auto gezamenlijk opgehaald. Een groot gedeelte van de € 75.000, welk bedrag middels een bankoverschrijving door [medeverdachte] is betaald, is vooraf gegaan door contante stortingen op de rekening van [verdachte] (verdachte), [medeverdachte 1] , [naam 2] en [naam 1] . Zij hebben daarna deze bedragen, of een deel daarvan, via de bank overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte].
Met betrekking tot de Mercedes-Benz GLC
Volgens de RDW staat deze auto sinds 1 april 2016 op naam van verdachte. [medeverdachte] heeft deze auto voor haar gekocht. Het aankoopbedrag van deze auto bedroeg € 65.500. Er is een Peugeot 3008 ter waarde van € 15.000 van verdachte ingeruild, waardoor er nog een bedrag van € 51.500 moest worden (bij)betaald. Uit de van de garage verkregen factuur van 31 maart 2016 blijkt dat het bedrag in twee termijnen geheel contant is betaald en wel op 22 maart 2016 en 24 maart 2016 voor respectievelijk € 36.500 en € 15.000.
De kasopstelling
Om inzicht te verkrijgen in het contant geld waarover verdachte en haar echtgenoot hebben kunnen beschikken, is een kasopstelling gemaakt over de periode tussen 1 januari 2014 en 12 april 2016. Volgens de kasopstelling beschikt verdachte op 1 januari 2014 over een contant vermogen van € 143.628. Dit bedrag zou zijn gegenereerd met de verkopen van onroerend goed door haar echtgenoot. Daarnaast is komen vast te staan dat in deze periode twee bankopnamen zijn verricht van in totaal € 2.320.
Zoals hiervoor is overwogen wordt er op 12 april 2016 een contant geldbedrag aangetroffen van € 129.670 op het woonadres van verdachte. Dit bedrag wordt beschouwd als eindsaldo. Verdachte en haar echtgenoot hebben verder contante stortingen verricht op diverse bankrekeningen voor in totaal € 58.965. Voorts wordt vastgesteld dat verdachte diverse contante uitgaven heeft gedaan. Hij heeft een contante lening verstrekt aan zijn dochter van € 15.000. Deze lening is nog niet terugbetaald. Bovendien kan worden afgeleid dat verdachte voor € 7.601,90 heeft uitgegeven aan contante aankopen. Verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat hij eens € 20.000 cash heeft betaald voor de bouw van een muur. Tot slot blijkt dat er nauwelijks geld (slechts € 153,17) giraal is besteed aan huishoudelijke uitgaven, kleding en voeding. Volgens het Nationaal Instituut voor Budgethuishouding (NIBUD) moet voor een tweepersoonshuishouden met een AOW-uitkering worden verondersteld dat dit € 9.548 - € 153,17 = € 9.394,83 is.
Uit de kasopstelling kan worden geconcludeerd dat er voor in totaal (€ 143.628 + € 2.320 –
€ 129.670 - € 58.965 - € 15.000 - € 7.601,90 - € 20.000 - € 9.394,83) =
€ 94.683,73meer contant is uitgegeven door verdachte en haar echtgenoot, dan dat zij voorhanden zouden kunnen hebben. Uit een analyse van de bankrekeningen van verdachte en haar echtgenoot blijkt verder dat de legale inkomsten (de AOW-uitkering, overboeking vanuit [naam 1] en de belastingteruggaven) niet toereikend zijn om de uitgaven te kunnen bekostigen. Dit is alleen mogelijk geweest, doordat er in de onderzoeksperiode voor een bedrag van € 58.965 aan contante stortingen heeft plaatsgevonden.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het contant geld van € 129.670, de wijze waarop de twee auto’s zijn bekostigd, de kasopstelling en de analyse van de bankrekeningen van verdachte en haar echtgenoot, komt het vermoeden naar voren dat de bedragen en voertuigen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring verdachte (deel I)
Voor wat betreft de Mercedes Maybach heeft verdachte verklaard dat deze auto van [medeverdachte] (haar zoon) is en haar echtgenoot er altijd mee mag rijden. Zij heeft op 4 maart 2016, op verzoek van [medeverdachte] , € 14.000 contant gestort op haar eigen rekening. Dit zou een gespaard bedrag zijn van biljetten van € 20. Dit bedrag is daarna overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte] met als omschrijving ‘auto’. De [naam 3] bankrekening van verdachte is van haar zelf en van haar zus in Amerika. Verdachte weet niet hoeveel er in totaal is betaald voor het voertuig. Verdachte weet evenmin of het voertuig daadwerkelijk is gekocht of dat een auto betreft die op lease-basis is verkregen.
Voor wat betreft de Mercedes GLC heeft verdachte verklaard dat het haar auto is. Zij heeft geen idee wat het voertuig heeft gekost want zij heeft niet bijgedragen aan de financiering. Zij heeft bij de Mercedes-dealer het voertuig zien staan en opgemerkt dat het een leuke auto is. Enige tijd later heeft [medeverdachte] haar Peugeot 3008 ingeruild voor de Mercedes GLC. Wanneer iemand de auto nodig heeft kan het voertuig worden gebruikt, aldus verdachte. Volgens verdachte is zij op deze manier beloond voor het schoonmaken van de kantine, het toilet en het papier en karton dat bij [naam 1] wordt verwerkt.
Voor wat betreft het contant geld heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat zij geen idee had dat het geld zich in haar woning bevond. Verdachte verklaart later -desgevraagd- dat het kan kloppen dat dit geld afkomstig is uit de aan- en verkoop van huizen, zoals door haar echtgenoot is verklaard. Verdachte weet dan ook te melden dat de opbrengst daaruit privévermogen betreft dat niet bij de Belastingdienst hoeft te worden opgegeven. De politie heeft de aan- en verkopen van het onroerend goed, schematisch, als volgt weergegeven:
NLG 385.947 = € 175.135.
De totale
‘kosten koper’bij deze transacties worden begroot op € 31.507. Het maximaal gespaarde bedrag is daardoor € 175.135 - € 31.507 = € 143.628.
Verklaring verdachte (deel II)
De verdediging heeft een fiscalist ingeschakeld (belastingadviseur [naam 4] ) die de inkomsten, uitgaven en kasopstelling uit het dossier van nader commentaar heeft voorzien en zijn bevindingen heeft opgenomen in een rapport van 9 april 2021.
Volgens dit rapport is in voormeld overzicht één belangrijk element ten onrechte weggelaten. Voor de aankoop van het pand aan [adres 2] is een hypothecaire geldlening verstrekt door de Rabobank van NLG 350.000 = € 158.823. De desbetreffende hypotheekakte is door de verdediging als bijlage meegezonden. Het gespaarde bedrag van € 143.628 moet dus worden vermeerderd met € 158.823, waardoor er dus € 302.451 is overgehouden aan de transacties tussen 1964 en 2005. Verder wordt opgemerkt dat bij de doorzoeking op 12 april 2016 een contant bedrag van € 179.670 is aangetroffen waardoor er in elf jaar tijd (tussen 2005 en 2016) voor € 122.781 aan contanten kon worden uitgegeven. Bovendien zijn de contante uitgaven uit de kasopstelling niet correct begroot. De slotsom houdt in dat er € 23.534,10 minder aan contanten is uitgegeven dan legaal beschikbaar zou zijn.
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie
De rechtbank stelt vast dat verdachte een concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De eerste verklaring van verdachte, over de huizenverkoop, is door het Openbaar Ministerie nader onderzocht en heeft geleid tot de vooromschreven schematische weergave. Op het rapport dat door fiscalist [naam 4] is opgesteld, wordt door de officier van justitie gereageerd in het requisitoir. Volgens de officier van justitie is de hypotheekakte die door de verdediging is bijgevoegd, niet een hypotheek uit 1993 en hoeft het hypotheekbedrag (volgens het Openbaar Ministerie € 245.000) niet in het overzicht te worden betrokken. Een deel van de hypotheek zou namelijk niet zijn betaald aan verdachte. Er wordt gepersisteerd bij het schematisch overzicht en de kasopstelling die door de politie zijn opgesteld.
De officier van justitie heeft in het requisitoir betoogd dat van het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek verlangd mocht worden ten aanzien van de verklaring van verdachte over de herkomst van de Mercedes-Benz Maybach S600 en de Mercedes-Benz GLC.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door het Openbaar Ministerie tekortschiet, voor zover het betrekking heeft op het rapport van [naam 4] dat namens verdachte is opgesteld, ten aanzien van het contante geldbedrag van € 129.670. In de eerste plaats klopt de stelling van de officier van justitie niet dat er geen hypotheekakte uit 1993 is verstrekt. De verdediging heeft de notariële akte meegezonden waarop als datum vermeld staat 18 maart 1993. In de tweede plaats klopt het hypotheekbedrag niet dat door de officier van justitie is benoemd van € 245.000. De akte betreft een vestiging van een hypotheek- en pandrecht met betrekking tot de [adres 3] voor een bedrag van 350.000 gulden. Wanneer dit bedrag wordt omgerekend naar euro’s gaat het om een bedrag van € 158.823. Het bedrag waarvan de officier van justitie is uitgegaan,
€ 245.000, is ook niet door [naam 4] in zijn rapport van 9 april 2021 betrokken omdat dit al in het overzicht is verwerkt. Volgens [naam 4] wordt in 2005 van het bedrag van € 245.000 nog € 75.000 ontvangen. Het overige deel van dit bedrag is gebruikt voor aflossing van de hypothecaire lening en ter compensatie van de negatieve kapitaalstand van de VOF. [naam 4] heeft in zijn rapport alleen het bedrag van € 158.823 bij de contante middelen opgeteld.
De rechtbank is ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie de verklaring van verdachte onvoldoende heeft onderzocht, voor zover het ziet op de financiering van de Mercedes-Benz Maybach S600. Nog daargelaten het feit dat verdachte überhaupt niet weet of het voertuig daadwerkelijk is aangekocht, is te weinig onderzoek verricht naar de [naam 3] rekening waarvan verdachte een deel betaald heeft. Verdachte heeft namelijk verklaard dat zij deze bankrekening samen met haar zus uit Amerika beheert. De rechtbank heeft deze verklaring dan ook zo opgevat dat het geld evengoed afkomstig kan zijn van haar zus. [medeverdachte 1] heeft in zijn politieverhoor bevestigd dat beide zussen toegang tot deze rekening hebben. De zus van verdachte is nimmer bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken. Daarnaast is de ex-vrouw van [medeverdachte] , genaamd [naam 2] , eveneens niet verhoord over haar aandeel met betrekking tot de betaling van een deel van het aankoopbedrag van dit voertuig.
Tot slot kan volgens de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte wist, of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de Mercedes-Benz GLC een van misdrijf afkomstig voorwerp betrof. De contante aankoop van het voertuig is verricht door [medeverdachte] en verdachte heeft de auto alleen maar als cadeau geschonken gekregen. Zij weet niet hoe het voertuig is gefinancierd en wie het nodig heeft mag van haar de Mercedes GLC gebruiken. Van belang is dat verdachte zelf niet onbekend is met groot contant geld. Zij heeft eerder een contante storting verricht van € 14.000, haar echtgenoot heeft contante bedragen gespaard door de handel in onroerend goed en de financiële bedrijfsvoering van [naam 1] wordt grotendeels contant gedaan. Mocht, in weerwil van de verklaring van verdachte, er vanuit gegaan worden dat zij wel op de hoogte is geweest van de contante betalingen, hoeft dit niet zonder meer te betekenen dat zij moet hebben geweten dat deze bedragen van misdrijf afkomstig zijn. Bovendien heeft verdachte verklaard dat zij sinds 1969 al in Mercedessen rijden en uit het historisch overzicht van voertuigen dat door fiscalist [naam 4] is opgesteld, blijkt een voorliefde voor dergelijke voertuigen in de familie. Uit al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, kan de rechtbank niet concluderen dat verdachte het opzet heeft gehad op het witwassen.
De rechtbank concludeert uit hetgeen hiervoor is overwogen dat er onvoldoende onderzoek is verricht met betrekking tot de verklaringen over de herkomst van het contante bedrag van € 129.670 en de Mercedes-Benz Maybach S600. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat het niet anders kan dan dat het aangetroffen geld en het voertuig een criminele herkomst hebben.
Ten aanzien van de Mercedes-Benz GLC kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het voorwerp van misdrijf afkomstig was.
Bij deze stand van zaken ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken.
Het verweer van de verdediging slaagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2022.