Op 23 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden. Dit besluit, genomen op 22 december 2021, betrof de toekenning van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Verzoekster had een indicatie voor hulp bij het huishouden die afliep op 7 juni 2021 en had op 26 augustus 2021 om verlenging gevraagd. De voorzieningenrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de behandeling ter zitting op 9 februari 2022, waarin verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder vertegenwoordigd was door L. Nguyen en E. Janse, de feiten en omstandigheden vastgesteld.
Verzoekster voerde aan dat de beleidskeuze van de gemeente om een inkomens- en vermogensnorm te hanteren in strijd is met de Wmo 2015 en de geldende jurisprudentie. Zij stelde dat de gevraagde maatwerkvoorziening niet op financiële gronden mag worden afgewezen. Daarnaast betoogde verzoekster dat de overgangstermijn van twee weken te kort was en dat een termijn van drie maanden meer passend zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar geen stand zou houden, omdat de gemeente niet de financiële mogelijkheden van verzoekster onder de eigen kracht mag scharen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd bepaald dat verweerder gedurende deze periode de voorziening hulp bij het huishouden voor verzoekster moest voortzetten. Verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster, die op € 1526,80 werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.