ECLI:NL:RBZWB:2022:98

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5546 en 21_5601 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake kappen van naaldbomen door vergunninghouder

Op 10 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB-21/5546 en 21/5601 VV, waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning aan een vergunninghouder voor het kappen van naaldbomen op een perceel. Verzoekers stelden dat er een spoedeisend belang was, omdat de vergunninghouder op korte termijn de bomen wilde kappen, wat onomkeerbare gevolgen zou hebben. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de vergunning in werking was getreden op 21 september 2021, en dat er voorschriften aan de vergunning waren verbonden die het kappen van de bomen pas toestonden nadat de vergunning onherroepelijk was geworden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de hoorzitting in bezwaar al had plaatsgevonden en de beslissing op bezwaar op korte termijn werd verwacht. Daarom werden de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/5546 en 21/5601 WABOA VV
uitspraak van 10 januari 2022 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

1.[verzoeker 1] , te [woonplaats verzoeker 1] ,

verzoeker in de zaak 21/5546,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,

2.[verzoeker 2] , te [woonplaats verzoeker 2] ,

verzoeker in de zaak 21/5601,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats vergunninghouder] , vergunninghouder,
gemachtigde: mr. R. Königel.
Procesverloop
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 augustus 2021(bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het kappen van naaldbomen op het perceel [adres] . Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
1.
Feiten en omstandigheden
Op 2 juli 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college voor het kappen van naaldbomen op het perceel [adres] . Vergunninghouder heeft aangegeven dat het kappen van de bomen noodzakelijk is voor de sanering van het asbestdak van de loods op het perceel.
Bij het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Het college heeft aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat vergunninghouder geen gebruik mag maken van de verleende vergunning totdat deze onherroepelijk is geworden.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en zij hebben de voorzieningenrechter op 16 december 2021 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2.
Verzoeksgronden
Verzoekers stellen dat er nog niet beslist is op hun bezwaarschrift en dat er aanwijzingen zijn dat vergunninghouder op zeer korte termijn de 28 bomen wil kappen. Gezien het onomkeerbare effect hiervan dienen verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening in.
Verzoekers wijzen erop dat in de voorschriften van de vergunning wordt aangegeven dat de vergunning in werking treedt na het verstrijken van de bezwaartermijn. In de begeleidende brief aan vergunninghouder staat echter dat er geen gebruik gemaakt mag worden van de vergunning voordat deze onherroepelijk is. Volgens verzoekers zijn deze bepalingen in strijd met elkaar en daarom hebben zij het college om opheldering gevraagd of de vergunning in werking is getreden en of de bomen gekapt mogen worden. Van het college hebben verzoekers geen duidelijkheid verkregen.
3.
Spoedeisend belang
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Van onverwijlde spoed is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een besluit op (in dit geval) het bezwaar niet kan worden afgewacht.
4.
Inwerkingtreding
Op grond van artikel 6.1, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) treedt een beschikking tot vergunning zoals hier aan de orde (artikel 2.2, eerste lid, onder g van de Wabo) in werking met ingang van de dag na afloop van de bezwaartermijn.
Op grond van artikel 6.1, derde lid, van de Wabo treedt de beschikking, indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
In dit geval zijn de verzoeken om voorlopige voorziening niet gedurende de bezwaartermijn ingediend. Daarom is de vergunning in werking getreden met ingang van de dag na afloop van de bezwaartermijn: 21 september 2021.
5.
Voorschrift aan de vergunning
Dat de omgevingsvergunning in werking is getreden, betekent echter niet dat er geen voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden (artikel 2.22 van de Wabo).
Eén van die voorschriften kan zijn dat er pas tot het kappen van de bomen mag worden overgegaan als de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden. [1] Het college heeft daar in dit geval voor gekozen.
Dat het voorschrift is opgenomen in de begeleidende brief aan vergunninghouder, en niet in het bestreden besluit zelf, maakt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Het is immers voldoende duidelijk dat het college deze voorwaarde aan de omgevingsvergunning heeft bedoeld te verbinden en daarom vormt dit voorschrift onderdeel van het bestreden besluit. [2] Bij de te nemen beslissing op bezwaar kan het college dit verduidelijken.
Dit betekent dat vergunninghouder de aan hem verleende omgevingsvergunning nog niet kan gebruiken, nog afgezien van het feit dat er nog andere vergunningen/toestemmingen nodig lijken te zijn (o.a. Wet natuurbescherming). Gelet daarop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met de verzoeken geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Daar komt bij dat van de zijde van het college is aangegeven dat de hoorzitting in bezwaar al heeft plaatsgevonden, en dat op korte termijn het advies van de bezwaarschriftencommissie en de beslissing op bezwaar worden verwacht. Daar komt tevens bij dat de gemachtigde van vergunninghouder telefonisch aan de griffier heeft medegedeeld dat vergunninghouder bereid is de beslissing op bezwaar af te wachten,
6.
Conclusie
Vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang zullen de verzoeken om voorlopige voorziening worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. de Rooij, griffier, op 10 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1280.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 februari 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:473.