In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser had op 29 maart 2021 een aanvraag ingediend bij de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering vanaf 1 oktober 2020. Baanbrekers heeft deze aanvraag op 24 augustus 2021 afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond wat zijn huidige inkomsten waren. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar Baanbrekers verklaarde het bezwaar op 14 februari 2022 ongegrond, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. Baanbrekers stelde dat het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat eiser onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn verblijfssituatie en financiële situatie. Eiser betoogde dat hij had aangetoond waar hij van leefde en waar hij verbleef, en dat hij geen inkomen had, maar door zijn ouders werd onderhouden. Hij vroeg om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende informatie had verstrekt over zijn verblijf- en financiële situatie ten tijde van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers terecht had vastgesteld dat het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en openbaar gemaakt op 14 februari 2023.