ECLI:NL:RBZWB:2023:1057

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1754
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser had op 29 maart 2021 een aanvraag ingediend bij de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering vanaf 1 oktober 2020. Baanbrekers heeft deze aanvraag op 24 augustus 2021 afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond wat zijn huidige inkomsten waren. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar Baanbrekers verklaarde het bezwaar op 14 februari 2022 ongegrond, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. Baanbrekers stelde dat het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat eiser onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn verblijfssituatie en financiële situatie. Eiser betoogde dat hij had aangetoond waar hij van leefde en waar hij verbleef, en dat hij geen inkomen had, maar door zijn ouders werd onderhouden. Hij vroeg om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende informatie had verstrekt over zijn verblijf- en financiële situatie ten tijde van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers terecht had vastgesteld dat het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en openbaar gemaakt op 14 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1754 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet.
Eiser heeft op 29 maart 2021 bij Baanbrekers een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering vanaf 1 oktober 2020 ingediend.
Na onderzoek heeft Baanbrekers met een besluit van 24 augustus 2021 (primair besluit) de aanvraag afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld nu eiser niet heeft aangetoond wat zijn huidige inkomsten zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vervolgens heeft Baanbrekers met een besluit van 14 februari 2022 (bestreden besluit) – onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften (commissie) – het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 12 januari 2023. Hierbij was aanwezig: [naam vertegenwoordiger] namens Baanbrekers. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen van de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft Baanbrekers ten grondslag gelegd dat eisers recht op bijzondere bijstand niet is vast te stellen, nu hij onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijfssituatie en financiële situatie.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij afdoende heeft aangetoond waar hij van heeft geleefd en waar hij heeft verbleven. Eiser had geen inkomen, werd door zijn ouders onderhouden en verbleef zwervend in de gemeente [plaatsnaam 2] en bij zijn ouders in hun tuinhuis. Eind 2021 is er bijstand toegekend, dus had eiser eind 2021 wél afdoende inzichtelijk gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, terwijl er niets was veranderd. Waaraan eiser geld uitgeeft, is niet van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Of hij verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is wél van belang. Door eisers consistente verklaringen en bewijsstukken staat vast dat hij geen inkomen heeft gehad, waarmee tevens bijstandbehoevendheid vaststaat. Op de bankafschriften zijn enkel bankkosten te zien, geen inkomen. Iets wat er niet is, kun je niet aantonen. Eiser heeft aangegeven dat hij meer informatie zal overleggen dan wel getuigen kan laten horen over zijn financiële situatie en woonsituatie. Tot slot heeft eiser verzocht om een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
Baanbrekers heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat niet kon worden vastgesteld waar eiser van leefde en waar hij verbleef ten tijde van de aanvraag, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verder heeft Baanbrekers aangegeven dat in 2021 wél bijzondere bijstand is verleend, omdat eiser toen bewindvoering en begeleiding had en Baanbrekers door verschillende organisaties onder druk werd gezet om een poging te doen eisers vicieuze cirkel te doorbreken.
Beoordeling door de rechtbank
4. Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op (bijzondere) bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [1]
Baanbrekers heeft zich op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is gebleven waar eiser ten tijde van de aanvraag heeft verbleven – geen vaste woon- of verblijfplaats óf in een tuinhuis bij zijn ouders – en dat tevens eisers financiële situatie ten tijde van de aanvraag niet inzichtelijk is gemaakt.
De rechtbank is met Baanbrekers van oordeel dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijfssituatie en financiële situatie ten tijde van de aanvraag. De rechtbank verwijst dienaangaande naar het advies dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Eiser heeft – anders dan werd aangekondigd in de beroepsgronden – in beroep geen aanvullende informatie overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. De onduidelijkheden over eisers verblijfssituatie en financiële situatie komen voor zijn risico. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Baanbrekers terecht tot de conclusie is gekomen dat het recht op bijzondere bijstand ten tijde van de aanvraag niet kan worden vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 14 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de alleenstaande recht op bijzondere bijstand heeft voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1314.