Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
Framework Supply Agreement” (hierna: FSA) en een “
Project Specific Contract” (hierna: PSC).
Supplier’ en [eiser in conventie] als ‘
Buyer’, is onder meer opgenomen:
32.LIMITATION OF LIABILITY
- a)
- b)
2-machines. In dat kader heeft mevrouw [naam 1] op 11 augustus 2017 aan [eiser in conventie] het volgende geschreven, voor zover thans van belang:
- Schedule of finishing batch 1 of series 2 (6 machines) – detailed by subassemblies and operations
- Delivery terms of the documentation in order to prepare the next batches
- Summary of planning in order to start series production
Notification-Summons’ gestuurd waarin [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] sommeert de factuur voor de vijfde machine van de 1-serie te betalen.
3.Het geschil
in conventie
€ 831.527,96 aan onvoorziene extra kosten (productie 63 bij dagvaarding). Zij baseert haar vordering tot betaling van deze schadevergoeding op artikel 45 jo 74 Weens Koopverdrag. Daarnaast vordert zij op grond van artikel 27.3 van de FSA een boete van € 696.200,00 wegens vertraging in de levering van deze 35 machines. [eiser in conventie] stelt voorts dat de vijf serie 1-machines gebreken vertoonden. Die gebreken zijn in de garantieperiode verholpen door [eiser in conventie] , althans door [eiser in conventie] afnemer Ditec. Op grond van de artikelen 11.5, 11.6 en 29 FSA vordert [eiser in conventie] een vergoeding van deze kosten ten bedrage van € 64.093,15 (productie 64 dagvaarding).
supply chainniet op orde had, waardoor de onderdelen niet tijdig werden aangeleverd. Vanwege het schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiser in conventie] mocht [gedaagde in conventie] haar leveringsverplichting opschorten. Tot slot voert [gedaagde in conventie] aan dat de gevorderde onvoorziene kosten en vertragingsschade onvoldoende zijn onderbouwd. Met betrekking tot de garantieclaim stelt [gedaagde in conventie] zich eveneens op het standpunt dat een deugdelijke onderbouwing ontbreekt. Voorts voert zij aan dat [eiser in conventie] verzuimd heeft om haar te informeren over de vermeende gebreken aan de serie 1-machines en haar geen gelegenheid heeft geboden om de schade te herstellen. Daartoe was [eiser in conventie] wel gehouden op grond van artikel 29 FSA en 39 Weens Koopverdrag.
4.De beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
the applicable EU Commercial Laws” in artikel 28 FSA moet worden opgevat als een verwijzing naar Europese verordeningen en dus naar de Rome I-Vo. Het Weens Koopverdrag is een VN-verdrag en daarmee geen Europees verdrag.
Supplier” ten behoeve van [eiser in conventie] als “
Buyer” machines van het type [type naam ] zou gaan produceren en leveren. Dit is tussen partijen niet in geschil. Getuige de bewoordingen van artikel 3.1 FSA hadden partijen daarbij voor ogen dat de FSA als raamovereenkomst zou dienen en dat daarnaast separate koopovereenkomsten zouden worden gesloten. Als komt vast te staan dat dergelijke koopovereenkomsten tot stand zijn gekomen, zijn op die koopovereenkomsten zowel de bepalingen uit de FSA als het Weens Koopverdrag van toepassing. Het gaat dan immers om koopovereenkomsten die betrekking hebben op roerende zaken tussen partijen die beiden gevestigd zijn in een verdragsstaat van het Weens Koopverdrag (artikel 1 lid 1 sub a Weens Koopverdrag). De omstandigheid dat het Weens Koopverdrag een VN-verdrag is, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de bewoordingen “
the applicable EU Commercial Laws” kan niet worden afgeleid dat partijen de bedoeling hebben gehad de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag uit te sluiten. [gedaagde in conventie] heeft ook geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit een dergelijke bedoeling kan worden afgeleid. [gedaagde in conventie] stelling dat bedoeld is te kiezen voor toepasselijkheid van de Rome I-Vo sluit toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag bovendien niet uit. Immers, als via de verwijzingsregels uit de Rome I-Vo zou worden uitgekomen bij het Roemeense recht, is dit nog steeds het recht van een staat die partij is bij het Weens Koopverdrag. Op grond van artikel 1 lid 1 sub b Weens Koopverdrag leidt ook deze route tot toepassing van het Weens Koopverdrag. Omdat de bepalingen in de FSA nauw samenhangen met verbintenissen die voortvloeien uit door partijen te sluiten individuele koopovereenkomsten, geldt dat de gehele FSA wordt beheerst door het Weens Koopverdrag, ook als het aankomt op de uitleg van bepalingen uit de FSA.
COOPERATION/L.O.I.PLAN”, die partijen bij de aanvang van hun samenwerking besproken hebben, is immers woordelijk overgenomen in het PSC. In het PSC komen onder meer de onderwerpen “
Cooperation Strategy” en “
Working culture” aan bod en artikel 1.2 PSC ziet op de door partijen beoogde “
Long Lasting Relationship”. Het contract geeft de doelstellingen van partijen voor de door hen beoogde toekomstige samenwerking weer, met weliswaar streefcijfers, maar zonder concrete resultaatsverbintenissen voor de productie en (ver)koop van de machines. Voor het bepalen van het toepasselijke recht op het PSC kan dan ook niet één-op-één worden aangeknoopt bij hetgeen hiervoor overwogen is ten aanzien van de samenhang tussen eventueel gesloten individuele koopovereenkomsten en de FSA. Voor wat betreft de op grond van artikel 1.4 PSC gevorderde contractuele boete betekent dit dat er specifiek dient te worden gekeken naar de verbintenis die ten grondslag ligt aan de gevorderde boete.
“in respect of any of the following categories”).Van een algemene uitsluiting van aansprakelijkheid is dan ook geen sprake. De boete zoals opgenomen in artikel 1.4.8 PSC wordt niet expliciet genoemd in artikel 32 FSA. Ook om deze reden had het op [gedaagde in conventie] weg gelegen toe te lichten waarom artikel 32 FSA desondanks in de weg staat aan het kunnen vorderen van de contractuele boete. Omdat enige (nadere) toelichting van [gedaagde in conventie] ontbreekt, wordt haar verweer dat artikel 32 FSA in de weg staat aan de door [eiser in conventie] gevorderde contractuele boete verworpen. Of artikel 32 FSA de beëindiging van de FSA op grond van artikel 26.5 FSA overleeft, hetgeen overigens niet ter discussie staat, is gelet op het voorgaande niet relevant.
“immediately”) al het materiaal dat [eiser in conventie] in het kader van de samenwerking aan [gedaagde in conventie] ter beschikking had gesteld terug te geven. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conventie] geen materiaal geretourneerd heeft. Als gevolg van dit nalaten is [gedaagde in conventie] de boete die volgt uit artikel 1.4.8 PSC gaan verbeuren met ingang van 3 juli 2019.
“all other items related to or provided by [eiser in conventie] to [gedaagde in conventie] under this agreement or in connection with the performance of the obligations hereunder.”Deze omschrijving is dusdanig breed dat daar ook de door [eiser in conventie] van VDL verkregen werktuigen onder vallen.
“(…) Fabrikanten die actief zijn in dezelfde branche bleken niet geïnteresseerd in een samenwerking of overname en pogingen om de IE-rechten als geheel aan derden te verkopen zijn zonder resultaat gebleven.”Hoewel deze overweging nog niet uitsluit dat andere partijen mogelijk niet geïnteresseerd waren vanwege het feit dat [gedaagde in conventie] nog over de werktuigen e.d. beschikte, had het, gelet op [gedaagde in conventie] gemotiveerde betwisting, op de weg van [eiser in conventie] gelegen toe te lichten welke partijen geïnteresseerd waren, of er concreet onderhandeld werd met deze partijen en of deze onderhandelingen specifiek zijn afgeketst op het niet exclusief kunnen beschikken over de technische gegevens en software. En daaruit voortvloeiend: welke schade [eiser in conventie] als gevolg hiervan heeft geleden. Nu [eiser in conventie] geen inzicht heeft verschaft in de schade die zij stelt te hebben geleden – anders dan de waarde van de in bruikleen gegeven werktuigen, volgens [eiser in conventie] € 201.441,00 – moet worden aangenomen dat de schade beperkt is tot dat bedrag. Hier staat tegenover dat [gedaagde in conventie] op 1 juni 2022, het moment waarop [eiser in conventie] haar eis wijzigde, al een boete van € 26.600.000,00 verbeurd had. De verbeurde boete is daarna nog opgelopen. Er kan dan ook worden aangenomen dat een forse wanverhouding bestaat tussen de verbeurde boete en eventueel geleden schade.