ECLI:NL:RBZWB:2023:1462
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van aanslagen forensenbelasting door de rechtbank
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen over de opgelegde aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2017, 2018 en 2019. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende aanslagen opgelegd met dagtekening 30 april 2019 en 30 juni 2019, waarop de belanghebbende bezwaar had gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 3 december 2019 werden de bezwaren ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat de belanghebbende aangaf dat zij geen zitting nodig vond.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld, waarbij de belanghebbende stelde dat zij haar hoofdverblijf had in [plaats 2] en dat de heffingsambtenaar ten onrechte de aanslagen had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar alleen bevoegd was om aanslagen op te leggen als de belanghebbende haar hoofdverblijf elders had. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende haar hoofdverblijf in [plaats 2] had, en dat de bewijsstukken die door de belanghebbende waren ingediend onvoldoende waren om haar standpunt te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, omdat aan de voorwaarden voor het opleggen van de aanslagen was voldaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.