ECLI:NL:RBZWB:2023:1462

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 286
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen forensenbelasting door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen over de opgelegde aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2017, 2018 en 2019. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende aanslagen opgelegd met dagtekening 30 april 2019 en 30 juni 2019, waarop de belanghebbende bezwaar had gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 3 december 2019 werden de bezwaren ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat de belanghebbende aangaf dat zij geen zitting nodig vond.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld, waarbij de belanghebbende stelde dat zij haar hoofdverblijf had in [plaats 2] en dat de heffingsambtenaar ten onrechte de aanslagen had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar alleen bevoegd was om aanslagen op te leggen als de belanghebbende haar hoofdverblijf elders had. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende haar hoofdverblijf in [plaats 2] had, en dat de bewijsstukken die door de belanghebbende waren ingediend onvoldoende waren om haar standpunt te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, omdat aan de voorwaarden voor het opleggen van de aanslagen was voldaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummers: BRE 20/286 tot en met 20/288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaken tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats 1] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen (de heffingsambtenaar).

Inleiding

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende aanslagen forensenbelasting opgelegd met dagtekening 30 april 2019 voor de jaren 2017 en 2018 en met dagtekening 30 juni 2019 voor het jaar 2019 met respectievelijk de aanslagnummers [aanslagnummer] , [aanslagnummer] en [aanslagnummer] .
Belanghebbende hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 3 december 2019 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Belanghebbende heeft aangegeven dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. De heffingsambtenaar heeft ingestemd met het achterwege laten van de zitting. De rechtbank heeft bij brief van 9 februari 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Belanghebbende is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats 2] . Zij staat sinds 1 april 2017 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) in [plaats 2] . De heffingsambtenaar heeft drie aanslagen forensenbelasting opgelegd voor deze woning.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar op goede gronden aan belanghebbende aanslagen forensenbelasting 2017, 2018 en 2019 heeft opgelegd.
Standpunt belanghebbende
3. Belanghebbende voert aan dat zij niet belastingplichtig is, omdat zij haar hoofdverblijf had in [plaats 2] en ingeschreven stond in de BRP. De door haar in bezwaar ingebrachte bewijsstukken zijn door de heffingsambtenaar ten onrechte onvoldoende bevonden. Belanghebbende maakt bezwaar tegen de inbreuk op haar privacy, doordat zij met bewijsstukken haar leefwijze moet aantonen. Daarnaast is belanghebbende van mening dat zij voldoet aan haar verplichtingen door de opgelegde gemeentelijke belastingen zoals de onroerendezaakbelasting te voldoen. Het plotsklaps daarnaast opleggen van aanslagen forensenbelasting voor drie jaren komt bij belanghebbende ridicuul over. Zij verzoekt vernietiging van de aanslagen dan wel vrijstelling van betaling van de aanslagen.
Standpunt heffingsambtenaar
4. De heffingsambtenaar vindt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij hoofdverblijf in [plaats 2] had in 2017, 2018 en/of 2019. De bewijsstukken maken volgens de heffingsambtenaar duidelijk dat belanghebbende juist niet haar hoofdverblijf in [plaats 2] had.
Wettelijk kader
5. De forensenbelasting dient ertoe om mensen die relatief veel in een gemeente verblijven, maar geen ingezetene zijn van deze gemeente, mee te laten betalen aan voorzieningen in die gemeente. In de regelgeving van de gemeente [plaats 2] staat dat forensenbelasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. [1]
Of iemand in een gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. [2]
Oordeel rechtbank
6. Niet in geschil is dat belanghebbende ingeschreven staat in de BRP op het adres van de woning en dat zij in 2017, 2018 en 2019 meer dan 90 dagen per kalenderjaar vrijelijk over de woning kon beschikken.
De vraag die bij de rechtbank voorligt is, of belanghebbende haar hoofdverblijf had in [plaats 2] in 2017, 2018 en 2019.
7. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar alleen bevoegd was om aanslagen forensenbelasting over 2017, 2018 en 2019 op te leggen, wanneer belanghebbende haar hoofdverblijf elders dan in de gemeente [plaats 2] had. Of iemand in een gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De feiten en omstandigheden moeten uitwijzen met welke gemeente belanghebbende de sterkste band had om aan te merken als hoofdverblijf. Gelet op artikel 2 van de Verordening, rust in beginsel op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat voldaan wordt aan de voorwaarden van het belastbare feit. Dit betekent dat in beginsel de heffingsambtenaar aannemelijk zou moeten maken dat de woning in de onderhavige jaren niet het hoofdverblijf van belanghebbende was. Uit jurisprudentie [3] blijkt echter dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat in dit geval, waarbij het met name gaat over het aandragen van feiten en omstandigheden die moeten dienen ter beantwoording van de vraag ‘waar het middelpunt van iemands leven zich bevindt’, een afwijkende verdeling van die bewijslast geldt. De heffingsambtenaar zou anders immers een negatief bewijs moeten leveren, hetgeen, naar algemeen wordt aangenomen, zo goed als onmogelijk is. In de jurisprudentie wordt dan ook aangenomen dat in het onderhavige geval belanghebbende de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat zij in de onderhavige jaren haar hoofdverblijf in de woning in [plaats 2] had. Dat dient belanghebbende door middel van objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen te doen.
8. De enkele inschrijving in de BRP is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat het hoofdverblijf van belanghebbende zich in [plaats 2] bevindt. Uit de andere door belanghebbende in bezwaar aangedragen omstandigheden, waaronder de huur van een badcabine gedurende de zomer van 2017 en een badhuisje in 2019, een pakketbezorging op het adres van de woning, een print van een huisartsenpost met handgeschreven telefoonnummers en overgelegde bonnetjes, kan de rechtbank evenmin afleiden dat het middelpunt van het leven van belanghebbende in [plaats 2] was gelegen. Daarvoor is de informatie te algemeen en zijn de uitgaven in [plaats 2] en omstreken te summier en slechts op enkele dagen gedaan (5 oktober 2019 en 4, 15 en 16 november 2019). De kopieën van stempassen en bevolkingsonderzoeken bewijzen slechts dat belanghebbende ingeschreven staat in de BRP van [plaats 2] . Belanghebbende gebruikt een postadres (postbus) in [plaats 1] . Uit de overgelegde stukken is daarnaast gebleken dat belanghebbende voor orthopedische schoenen in [plaats 3] of [plaats 1] in behandeling was, voor voetbehandelingen in [plaats 4] en bij een internist in [plaats 3] . De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat zij in [plaats 2] een zeer laag water- en energieverbruik had. De overgelegde bewijsstukken leggen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal om het standpunt van de heffingsambtenaar te weerleggen. Daarom dient het standpunt van de heffingsambtenaar, dat geen sprake was van hoofdverblijf in [plaats 2] , te worden gevolgd. Belanghebbende is voor de jaren 2017, 2018 en 2019 terecht als belastingplichtige voor de forensenbelasting aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

9. Aan de voorwaarden voor het opleggen van aanslagen forensenbelasting 2017, 2018 en 2019 is voldaan. Gelet daarop heeft de heffingsambtenaar op goede gronden de aanslagen forensenbelasting opgelegd. De rechtbank zal de beroepen daarom ongegrond verklaren.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier, rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van een forensenbelasting Vlissingen 2019 (hierna: de Verordening). Dit staat tevens in artikel 223 van de Gemeentewet.
2.Dit staat in artikel 223, derde lid, van de Gemeentewet en in artikel 2, tweede lid, van de Verordening.
3.Zie gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 31 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354.