ECLI:NL:RBZWB:2023:1713

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_796
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een Ziektewet-uitkering door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres, die eerder werkzaam was als senior adviseur subsidies en projecten, had zich met terugwerkende kracht ziek gemeld per 1 juli 2014. Het UWV had in een primair besluit van 16 oktober 2020 bepaald dat eiseres geen recht had op een ZW-uitkering, omdat zij de ziekmelding te laat had ingediend en haar aanspraak op ziekengeld zou zijn verjaard. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde haar bezwaar ongegrond in een bestreden besluit I op 21 januari 2021.

Tijdens de procedure heeft het UWV op 6 januari 2022 een gewijzigd besluit genomen (bestreden besluit II), maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar de medische situatie van eiseres niet volledig en onvoldoende zorgvuldig was. De rechtbank concludeerde dat er geen fysiek medisch onderzoek had plaatsgevonden, wat noodzakelijk was om de functionele beperkingen van eiseres vast te stellen. De rechtbank heeft het bestreden besluit II vernietigd en het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen door eiseres op te roepen voor een spreekuur voor een fysiek medisch onderzoek. De rechtbank heeft een termijn van acht weken gesteld voor het UWV om dit gebrek te herstellen, met de mogelijkheid voor eiseres om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging.

De rechtbank heeft verder besloten om iedere verdere beslissing aan te houden tot de einduitspraak, inclusief de beslissing over de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/796 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV; kantoor Groningen), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiseres vanaf 1 juli 2014 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kan krijgen.
In het besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 7 januari 2022 heeft het UWV de rechtbank geïnformeerd dat er op 6 januari 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar is genomen (bestreden besluit II). Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II.
Op 17 augustus 2022 heeft de rechtbank de beroepsgronden gericht tegen bestreden besluit II van eiseres ontvangen. Bij brief van 5 januari 2023 heeft het UWV in reactie hierop een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van 29 december 2022 overgelegd.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 31 januari 2023. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en namens het UWV mr. H.J.J. Verhoeven.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres was voor 25,2 uur per week werkzaam als senior adviseur subsidies en projecten bij [naam werkgever 1]. Met ingang van 1 januari 2014 heeft het UWV een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan eiseres toegekend wegens beëindiging van dat dienstverband. Deze uitkering is per 30 januari 2016 beëindigd.
Op 24 augustus 2020 heeft eiseres zich met terugwerkende kracht tot 1 juli 2014 ziek gemeld. Desgevraagd heeft zij in een brief van 8 september 2020 aangegeven dat zij in 2011 met spoed is geopereerd vanwege een tumor in haar ruggengraat. De gevolgen daarvan belemmeren haar tot op de dag van vandaag ernstig in haar functioneren. Op 1 juli 2014 heeft zij via de Werkmap een verzoek om informatie over de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen ingediend. Het UWV heeft daar volgens eiseres geen gehoor aan gegeven.
Bij het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiseres per 1 juli 2014 geen ZW-uitkering kan krijgen. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij bestreden besluit I heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens het UWV heeft eiseres de ziekmelding te laat ingediend. De berichten in de Werkmap uit 2014 worden niet als ziekmelding aangemerkt. Verder stelt het UWV dat eiseres’ aanspraak op ziekengeld is verjaard.
Op 20 december 2022 heeft eiseres diverse medische stukken over de jaren 2011 tot en met 2020 overgelegd. Deze informatie is door het UWV voorgelegd aan een verzekeringsarts b&b. Op basis van zijn rapportage van 4 januari 2022 heeft het UWV bij bestreden besluit II geconcludeerd dat er nog altijd geen aanleiding is om met ingang van 1 juli 2014 een ZW-uitkering aan eiseres toe te kennen. Zij wordt op medische gronden niet ongeschikt geacht voor haar maatgevende arbeid.

Overwegingen

Bestreden besluit I
2. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zodat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk zal verklaren.
Bestreden besluit II
3. Een verzekeringsarts b&b heeft de door eiseres in beroep overgelegde stukken bestudeerd en stelt in zijn rapportage van 4 januari 2022 dat deze een voldoende duidelijk beeld schetsen over wat er aan de hand is (geweest) met eiseres. Eiseres is vlot en goed hersteld van de operatie aan de tumor in haar ruggenmerg in 2011. Wel resteerden er klachten in de vorm van enige instabiliteit bij het lopen en zenuwpijn. Medicatie tegen deze pijn hielp echter goed. De neurochirurg rapporteerde bij herhaling ‘beperkte restverschijnselen’. De blijvende vermoeidheidsklachten kunnen volgens de verzekeringsarts b&b niet in beargumenteerd verband gebracht worden met het neurologische restbeeld. Mogelijk spelen hierin ook de genoemde ADHD, beperkte grenshantering en/of complexe privésituatie een rol in. Uiteindelijk concludeerde de neuroloog in 2019 tot ‘functionele klachten na partiele dwarslaesie’, wat betekent dat er in neurologisch zin geen restverschijnselen (meer) waren; dat zal in de jaren daar aan voorafgaand in essentie niet anders geweest zijn.
De verzekeringsarts b&b stelt verder dat de maatgevende arbeid van eiseres op met name psychomentale aspecten veeleisend was. Aangenomen wordt dat zaken als persoonlijk risico (enige instabiliteit in de gang) daar niet gespeeld hebben. Het betrof een functie in deeltijd. Begin 2015 heeft eiseres drie maanden voor 24 uur per week werkzaamheden gedaan bij de [naam werkgever 2] die wellicht vergelijkbaar waren. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn er geen aanknopingspunten dat de feitelijke medische situatie in die periode anders geweest is dan op en na 1 juli 2014. Er is dan ook geen reden eiseres per 1 juli 2014 alsnog ongeschikt te achten in de zin van de ZW.
4. Eiseres voert aan dat op basis van de door haar overgelegde medische informatie moet worden geconcludeerd dat zij met ingang van 1 juli 2014 arbeidsongeschikt was en recht had op een ZW-uitkering. De werkzaamheden die zij in 2015 verrichtte bij de [naam werkgever 2] waren zeer licht van aard en van belastbaarheid was eigenlijk geen sprake. Toch was zij om fysieke en psychische redenen genoodzaakt om de werkzaamheden al na zeer korte tijd te beëindigen. Er heeft zowel in primo als in bezwaar enkel een dossierbeoordeling plaatsgevonden, daardoor is dit onderbelicht gebleven.
5. In zijn rapportage van 29 december 2022 heeft een verzekeringsarts b&b in reactie hierop gesteld dat gevolgd wordt dat de werkzaamheden bij de [naam werkgever 2] in 2015 behoorlijk minder belastend waren dan bij de maatgevende arbeid, wat maakt dat de eerdere beschouwing op dat punt niet in stand kan blijven. Dat laat volgens de verzekeringsarts b&b echter onverlet dat de medische situatie uit de stukken voldoende duidelijk is geworden, te meer nu eiseres op de hoorzitting van 5 januari 2021 heeft aangegeven dat de situatie hetzelfde is als destijds. De overgelegde stukken geven volgens de verzekeringsarts b&b geen sluitende verklaring voor de stelling dat eiseres op en na 1 juli 2014 lichamelijk gezien ongeschikt was voor de maatgevende arbeid. Tot slot stelt de verzekeringsarts b&b dat het niet goed voorstelbaar is dat een spreekuurcontact acht jaar geleden tot een ander inzicht zou hebben geleid. Als het UWV eiseres op dit punt aantoonbaar tekort heeft gedaan, dan zou te overwegen zijn dat alsnog te repareren.
6. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2022:1553) volgt dat van een spreekuurcontact in beginsel slechts kan worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b dat in dit geval onvoldoende gemotiveerd heeft en dat er ten onrechte geen fysiek medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft immers aangegeven dat haar klachten sinds 2014 niet zijn veranderd. Ook de verzekeringsarts b&b gaat in zijn rapportage daarvan kennelijk uit. Met een medisch onderzoek zou dan ook vastgesteld kunnen worden welke functionele beperkingen zij ondervindt. Pas als dat is vastgesteld, kan beoordeeld worden of zij met die beperkingen in staat moet worden geacht om haar maatgevende arbeid te verrichten.
7. Gelet op het voorgaande is het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet volledig en daarmee onvoldoende zorgvuldig geweest. De conclusies uit dat onderzoek zijn niet van een toereikende motivering voorzien, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit II komt voor vernietiging in aanmerking.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om het gebrek te herstellen. Daartoe zal een verzekeringsarts b&b van het UWV eiseres moeten oproepen voor een spreekuur voor een fysiek medisch onderzoek. Vervolgens zal de arbeidsongeschiktheid van eiseres beoordeeld moeten worden in het licht van haar maatgevende arbeid. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit II te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 14 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.