ECLI:NL:CRVB:2022:1553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 18 december 2018 ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had de uitkering beëindigd op basis van een beoordeling die was uitgevoerd door een arts en een verzekeringsarts. Appellant stelde dat er geen zorgvuldig onderzoek had plaatsgevonden, omdat er geen fysiek spreekuurcontact met een verzekeringsarts was geweest. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom een eigen lichamelijk onderzoek niet nodig was, en had alle relevante medische informatie in de beoordeling betrokken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant correct was ingeschat en dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen nieuwe medische feiten waren die een andere conclusie rechtvaardigden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling door het Uwv en de rol van medische informatie in het vaststellen van de belastbaarheid van een verzekerde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de uitkomst van het medisch onderzoek en dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand had gelaten.