ECLI:NL:RBZWB:2023:1722

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
371287_E08032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid architect en aannemer voor gebreken in dakconstructie en herstelkosten

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 maart 2023 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een architect en aannemer voor gebreken in de dakconstructie van een woonboerderij. De eisers, twee besloten vennootschappen, hebben de gedaagden, een architect en een aannemer, aangeklaagd vanwege een 'knallend dak' dat geluidsoverlast veroorzaakte. De rechtbank heeft eerder al een bindende eindbeslissing genomen, maar na een deskundigenbericht is de eis van de eisers gewijzigd. De deskundige heeft geconstateerd dat de dakconstructie niet voldoet aan de vereiste stijfheid en dat de gebruikte dakplaten zonder kantlatten niet geschikt zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de herstelkosten, die zijn begroot op € 92.732,37, en heeft hen veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de proceskosten en beslagkosten toegewezen aan de eisers. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de architect als de aannemer in het waarborgen van de constructieve veiligheid van een gebouw.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/371287 / HA ZA 20-225
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna gezamenlijk: “ [eisers] ”,
advocaat mr. J. van Vlokhoven te Waalwijk,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde, hierna: “ [gedaagde sub 1] ”,
advocaat mr. M. van Tessel te Drunen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde, hierna: “ [gedaagde sub 2] ”,
advocaat mr. J. Nederlof te Waalwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 december 2022, en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Feitelijk beschouwd gaat deze zaak over het ‘knallend dak’ van de woonboerderij van [eisers] Juridisch gezien leidt dat tot de door de rechtbank te beantwoorden vraag of [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is of zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht respectievelijk de overeenkomst van aanneming van werk.
2.2.
Bij tussenvonnis van 2 juni 2021 (hierna: “het tussenvonnis”) heeft de rechtbank al een aantal beslissingen genomen. Ook is in dit tussenvonnis overwogen dat partijen het inmiddels eens zijn over het feit dat er in het constructief ontwerp van de woning onvoldoende voorzieningen waren getroffen voor de afdracht van de afschuifkrachten, en dat [gedaagde sub 2] daar in de relatie tot [eisers] verantwoordelijkheid voor is. [eisers] en [gedaagde sub 2] zijn het niet eens over de wijze waarop dit gebrek zou moeten worden hersteld; volgens [eisers] ligt de oplossing in het aanbrengen van drukschoren, volgens [gedaagde sub 2] moet de oplossing worden gezocht in het aanbrengen van kantgordingen. De rechtbank heeft aangegeven een gerechtelijk deskundigenbericht in te willen winnen om de informatie te krijgen die nodig is om een beslissing te nemen over dit geschilpunt. Bij tussenvonnis van 18 augustus 2021 heeft de rechtbank de heer [deskundige 1] (“ [deskundige 1] ”) benoemd als deskundige en hem gevraagd om na onderzoek de in het tussenvonnis opgenomen vragen te beantwoorden.
2.3.
[deskundige 1] heeft in aanwezigheid van partijen onderzoek gedaan aan de woning van [eisers] en zijn concept rapportage aan partijen toegestuurd. Partijen hebben op dit concept gereageerd. [deskundige 1] heeft gereageerd op deze reacties, en heeft vervolgens zijn definitieve deskundigenbericht opgesteld. Het definitieve deskundigenbericht is gedateerd op 2 januari 2022. Partijen hebben bij conclusie gereageerd op het deskundigenbericht.
De beantwoording van de vragen in het deskundigenbericht
2.4.
[deskundige 1] heeft een uitgebreid deskundigenrapport geschreven. De omvang van het rapport laat zich verklaren doordat [deskundige 1] een stapsgewijze analyse nodig heeft geacht (pagina 31 van het rapport). Vanaf pagina 88 van het rapport geeft [deskundige 1] uitgebreid antwoord op de gestelde vragen. [deskundige 1] legt eerst uit waarom hij uitgebreid is in zijn beantwoording van de eerste vraag:
1. Op welke wijze dient het door de deskundigen geconstateerde gebrek, te weten dat er onvoldoende voorzieningen zijn getroffen in de constructie voor de afdracht van afschuif- en spatkrachten vanuit de kap, te worden hersteld?
(…)
Voor de beantwoording van vraag 1, is het belangrijk de oorzaken te begrijpen van de in de dagvaarding gestelde problemen, waarbij het met name gaat om kraakgeluiden uit het dak. Zoals de vraagstelling aangeeft, is het juist dat er een gebrek is, die verband heeft met onvoldoende constructieve voorzieningen voor de afdracht van afschuif- en spatkrachten vanuit de kap. Het te snel inzoemen op voorgelegde oplossingen, leidt echter niet tot goede oplossingen, omdat dan voorbij wordt gegaan aan essentiele aspecten die vooraf gaan en eerst moeten worden behandeld. Dat ontbreekt tot nu toe. (…)
Dat is ook begrijpelijk omdat de problematiek vooral ligt in de constructie van het gebouw. Daarbij mag niet te snel worden ingezoemd op de twee voorgelegde ‘oplossingen’ omdat zal blijken, in de uitleg van dit rapport, dat beide oplossingen alleen, niet geschikt zijn, nog zonder de beoordeling van de oplossingen zelf.
De ruimte van vraag 1 biedt ruimte voor deskundige om er uitvoerig op in te gaan, uitleg te geven en
oplossingen te vinden. Men kan zelf dan ook de verschillen vinden in eerdere door anderen gemaakte
analyses en hun conclusies, terwijl die niet altijd aansluiten met de analyse van dit deskundigenbericht.
(…) De draagconstructie is de rode draad voor de analyse, en die ook antwoord geeft over de oorzaak van krakend dakgeluid. (…)
2.5.
De stapsgewijze analyse van [deskundige 1] geeft samengevat de volgende informatie in antwoord op de gestelde eerste vraag. [deskundige 1] gaat als aanname uit van een stijve en starre fundering.
“De aanbouw (het laagbouwgedeelte, stramien A5-E6), heeft binnenmuren waarop het dak rust via houten gordingen, welke in de bovenste gemetselde laag is ingemetseld. Er is 1 afwijking namelijk het houten spant op as B5-B6 (8.4.b). Dit spant is momentvast gekoppeld aan het stalen spant op de betonnen verdieping. De constructieberekening van het houten spant leidt tot aanzienlijke horizontale krachten (trek en druk) terwijl die niet zijn meegenomen in de berekeningen van het stalen spant zodat die controle ontbreekt. Voorts is het uitermatig lastig, zo niet onmogelijk om een goede detailering te ontwerpen en uit te voeren, voor het overdragen van dergelijk grote trekkrachten van de houten spantregel naar de stalen kolom. (…)
Als gevolg, had het voor de hand gelegen als de ontwerper in het verlengde van de drie stalen spanten van het hoge dak, stalen dragende liggers had geplaatst op de stramienen B, C en D van stramien 5 naar 6, en laten dragen op een lokale stalen lichte gevelkolom. De samenhang van de draagconstructie was dan overzichtelijk, eenvoudig, en was de stijfheid onder het dakvlak zelf ook eenvoudig op lange doorgaande lijnen. In de nu gerealiseerde situatie is immers sprake van verschillende posities van steunpunten met inpandige dragende metselwerken, waartussen de doorbuigende dakgordingen. In ieder geval is er een onderslagbalk nodig op as B5-B6 zoals in de vorm van een stalen ligger HeB14O met kolom op as 6. De vorm kan zijn, dakvolgend (schuin en recht) maar ook geknikt pal onder het houten spant, mits gekoppeld aan de stalen spant/betonvloer op as 5. Dit is een relatief eenvoudige oplossing.”(rapport pagina 90)
2.6.
Vervolgens gaat [deskundige 1] in op de gevolgen van de gekozen dakplaat op het constructief concept van de dakconstructie (pagina 91 van het rapport):
“Het toepassen van platen op schuine daken, leidt tot de neiging tot afglijden in het dakvlak. Dit heet
afschuiving. De afschuiving is schuin gericht. Deze kracht kan worden verdeeld in een verticale en
horizontale component. Deze laatste is de ‘spatkracht’. Als deze kracht uitkomt op een daarvoor geschikte vloerconstructie, zoals dat was volgens de gesloopte situatie, dan kan deze eenvoudig worden opgevangen. De nieuwbouw echter, heeft de vloeren op andere hoogtes. Daardoor is de spatkracht op een andere hoogte.
Het weerstaan van die kracht wordt verzorgd door een sterke en stijve verbinding van de dakplaat op
onderconstructie, en de onderconstructie naar de basisconstructie zoals hiervoor bij -b- aangegeven (de betonnen verdiepingsvloer en het stalen spant). Als die constructie daarvoor onvoldoende geschikt is, of (alleen al )te veel vervormt, dan drukt het hoge dak (1) op het lage dak (2). Deze kracht in plaatrichting heet de ‘normaalkracht’ en daarop is de dakconstructie noch de dakplaten bij 2 niet geschikt.
2.7.
[deskundige 1] benoemt daarbij het volgende ‘dilemma’ (pagina 92 van het rapport):
“Het dilemma dat naar voren komt, voor deskundige, wordt veroorzaakt door de afwezigheid van de kantlatten van de dakplaten van het hoge dak. Uit analyse volgt dat, zodra de verbinding van de dakplaten met onderliggende constructie onvoldoende sterk is, of dat dit niet aantoonbaar is, de afschuifkracht moet worden opgenomen door de dakplaat zelf, totdat deze de belasting kan overdragen op de voorgestelde sterke en stijve constructiebalk aan onderzijde. Bij afwezigheid van de kantlatten en daarbij behorende nagelverbindingen (zie uitleg in par.8.7), resteert daarvoor de onderdakplaat en de schuimvulling. Hiervan zijn geen toetsingmethodes en daarom is de situatie benaderd in de rekenkundige analyse in dit rapport. Daaruit volgt, dat deze situatie niet aantoonbaar voldoet. Dat leidt tot de optie om de dakplaten te vervangen door een geschiktere variant. Het dilemma is, dat het vervangen van dakplaten ingrijpend is, de kwaliteit van het dak dan aanzienlijk hoger wordt, anders dan op tekening is aangegeven en wellicht ook zo is bedoeld door de eigenaar. Het dilemma is in de verdere analyse en beantwoording opgepakt door uit te gaan van handhaving van het dakvlak van het hoge dak, en daaraan de gevolgen toe te voegen als de dakplaten
worden vervangen.”
2.8.
Ten aanzien van de achtergevel op de betonnen verdieping overweegt [deskundige 1] (pagina 93 van het rapport):
“Dit is een lokale constructie, die de gordingen draagt en zorgt voor de lokale standzekerheid. Dit is echter niet in orde.
- Paragraaf 8.5.a wijst op de tekortkoming van de verticale draagpunten en stabiliteit in het gevelvlak
- paragraaf 8.4.d1, wijst op de tekortkoming van de weerstand haaks op de gevel,
Beide punten zijn aanleiding om te stellen dat er noodzakelijke aanpassingen nodig zijn aan deze kopgevel vanaf de betonnen verdiepingsvloer.”
2.9.
[deskundige 1] vervolgt (pagina 94 van het rapport):
“Uit voorgaande analyse volgt, dat de enige goede optie voor het alsnog opvangen van de schuifkrachten uit het hoge dak, zoals dat nu is gemaakt, is het maken van een stevige stalen ligger op de stramienen A1-E1 en A5-E5. In combinatie met een juist detail tegen afschuiving, en de door de constructeur te controleren (en te ontwerpen) op te nemen reactiekrachten op de kopgevels en op de stalen spanten, is dit een degelijke oplossing. Een schets daarvan is opgenomen aan het einde van paragraaf 8.9 over as 5.
In relatie met het genoemde dilemma, en de noodzaak om zoveel mogelijk stijfheid in de dakconstructie voor de verbindingen te maken, en zoveel mogelijk posities van verbindingsnagels, is het belangrijk dat het dakvlak wordt versterkt en verstijfd. Daarom zijn er extra tussengordingen nodig.”
2.10.
Ten aanzien van het lage dak overweegt [deskundige 1] vervolgens:
“Nadat het hoge dak zelfstandig dragend is gemaakt, kan dit dakvlak apart worden beschouwd.
Juist voor dit dakgedeelte, blijkt dat er meerdere opties mogelijk zijn.
Allereerst wordt vermeld dat de dakplaten aan onderzijde vrij moeten worden gemaakt van de gemetselde gevel: in langsrichting van de dakplaten is er geen enkele speling tussen het gemetselde buitenblad van de buitengevel. Iedere vorm van uitzetting van de dakplaten leidt tot druk, en water onder de dakpannen weet een weg te vinden in de spouwmuur. Het eerder vermelde concept, dat niet is toegepast, had dit voorkomen. Het ging daarbij om het maken van stalen dakbalken op de assen B, C, D, aan de spantconstructie vast, en gedragen door slanke kolommen op as 6. Deze constructie zou automatisch zorgen voor het verhinderen van afschuiving van het dak op de draagconstructie.
In de huidige situatie, moet dan in ieder geval worden voorkomen dat het dak afschuift, of vervormt, richting deze langsgevel op as 6. In paragraaf 8.9 zijn meerdere concepten bekeken en berekend om de analyse te kunnen opstellen.
Vanwege de te hoge doorbuigingen, ook in relatie met hiervoor getoonde schets, is het noodzakelijk dat de overspanning van de gordingen verminderd wordt, of dat er gordingen bijgeplaatst worden.
Vanwege de te hoge doorbuigingen in het vlak van het dak (de afschuiving), door gordingen, is het
noodzakelijk dat hier ook een oplossing voor is.
Met verwijzing naar hoofdstuk 8, over langsstabiliteit (par.8.5.b inclusief gevolgen van het nalaten van kantlatten in de dakplaten), over de dakplaten (par.8.7), en uit het laatste stukje van de analyse van paragraaf 8.9 over dit onderwerp, had het dakvlak van de aanbouw voldoende weerstand gehad tegen afschuiven als de dakplaten waren voorzien van kantlatten, gemonteerd op een voldoende aantal gordingen (hart-op-hart 0.8 meter) met haaknagels, en de gordingen of het gehele dak voldoende constructief was gekoppeld tegen afschuiving zoals aan de binnenmuren en aan de sterke en stijve basis, zoals genoemd in het begin van het antwoord: de betonnen verdiepingsvloer en de spantconstructie, bijvoorbeeld met een trekstrip, zodat te allen tijde wordt voorkomen dat het dak naar buiten gerichte horizontale krachten uitoefend op de lange buitengevel op as 6.”
2.11.
Vervolgens formuleert [deskundige 1] zeven oplossingsrichtingen. Daarover merkt hij op dat de beantwoording van vraag 1 leidt tot het voorstel voor het herstel met oplossing zes (kort gezegd: ondersteunen van het hoge dak, vervanging van het lage dak, pagina 102 van het rapport). Volgens [deskundige 1] moet echter oplossing zeven worden uitgevoerd, indien men een oplossing wil die aantoonbaar in orde is. Oplossing zeven houdt in oplossing zes, plus vervanging van de huidige dakplaten door nieuwe dakplaten op het hoge dak (pagina 107 van het rapport). Op pagina 95 van het rapport overweegt [deskundige 1] daarover in een noot:
“(…) Daaruit komt naar voren dat oplossing-6 weliswaar aansluit op de kwaliteit van het ontwerp van de architect en opdrachtgever, maar dat er nog een risico is voor de dakplaten van het hoge dak, omdat zij zonder kantlatten zijn. Het gevolg is, dat vanuit technisch oogpunt moet worden overwogen om ook de dakplaten van het hoge dak te vervangen omdat de kans op te hoge materiaalspanningen in de dunne onderplaat voordat de belasting wordt overgedragen op de nieuwe stalen onderslagbalk, groot is. Daarentegen is vervanging van die platen ingrijpend voor de woonsituatie, en wordt de kwaliteit van het dak aanmerkelijk hoger dan op ontwerptekening is aangegeven en wellicht voor ogen was door de eigenaar. Dit is in het rapport aangegeven als ‘dilemma’ (zie par. 8.7).
De oplossing is dan niet alleen ‘oplossing-6’ maar ‘oplossing-6 plus vervanging van alle dakplaten (ook dan van het hoge dak)’, dit wordt dan oplossing-7.
De kwaliteit van het dak neemt daardoor aanzienlijk toe, de waarde van het pand wellicht ook, maar is die kwaliteit aanmerkelijk hoger dan wat men voor ogen heeft gehad en voor had gekozen. De oplossing-6 sluit dan nog aan op het ontwerp en de bouwkwaliteit ervan, terwijl het toepassen van sterkere en betere dakplaten leidt tot een hogere kwaliteit dan op tekening is aangegeven en (wellicht) was beoogd door de opdrachtgever, met de keuze voor een wellicht lagere kwaliteit en met lagere kosten voor ogen. Om die beslissing open te laten, wordt bij de beantwoording van de vragen over kosten beide aangegeven.”
2.12.
Bij elke oplossing geldt volgens [deskundige 1] (pagina 96 van het rapport):
“1
Bij elke variant: extra gordingen in het hoge dak tbv. een grotere stijfheid. De huidige gordingen buigen door tot het maximaal aanvaardbare, terwijl het karakter van de dakplaten vraagt om een stijver dak. De onderste gording lost tevens op de benodigde lokale versterking bij de dakramen.
2
Bij elke variant, is punt 1 genoemd: het volgende detail, onder de rand van het hoge dak.
detail: met een He-balk of kokerprofiel op as 1 en 5: (indicatie stalen koker 160x160x12.5mm)”
2.13.
De tweede vraag luidt als volgt:
“Kunt u aangeven wat de constructieve werking is van de aan te brengen verstijvingen, zoals beantwoord onder vraag 1?
Kunt u daarbij aangeven wat het verschil is tussen de constructieve werking van de door [eiser sub 1] beoogde plaatsing van drukschoren en de door [gedaagde sub 2] beoogde plaatsing van extra kantgordingen (gekeerde gordingen)?
Hebben deze wijzen van herstel een substantieel andere constructieve werking?
Zo ja, waarin zijn deze gelegen en wat is in deze situatie vereist om aan de vereiste constructieve stijfheid te komen?”
[deskundige 1] geeft aan dat bij vraag 1 al beantwoord is wat nodig is om aan de vereiste constructieve stijfheid te komen. Hij pakt de vraag op vanaf de tweede zin en verder (pagina 104 van het rapport): “
De vraagstelling omvat, het uitleggen van de constructieve werking van beiden, en wat het verschil is tussen de twee voorgedragen oplossingen. Het gaat om de door (zijde-) [eiser sub 1] met drukschoren en (zijde-) [gedaagde sub 2] met kantgordingen, en of zij elk een andere constructieve werking hebben.”
2.14.
Na uitleg van wat kantgordingen en drukschoren zijn en wat hun werking is, komt [deskundige 1] tot de volgende concluderende beantwoording van de vraag (pagina 114 en 115 van het rapport):
“Beide oplossingen alleen, zijn beiden niet een voldoende oplossing voor het afschuifgedrag van het dak. De extra ondersteuning ervan is wenselijk, als aanvulling op een sterke en stijve onderregel onder de dakplaatrand onderaan.
De drukschoor-variant is niet voor de hand liggend door de combinatie van
- lastige en bewerkelijke verbindingen
- esthetisch en vermindert de netto ruimte
- alsnog het niet opheffen van de verbindingproblematiek met de dakplaat zelf
- de kosten van het geheel, in relatie tot alternatieve oplossingen.
De kantgording-variant is niet voor de hand liggend maar wel van waarde:
- eenvoudige verbindingen
- esthetisch acceptabeler
- door buiging alsnog het niet opheffen van ongelijkmatige belastingen op verbindingen
- alsnog het niet opheffen van de verbindingsproblematiek met de dakplaat zelf
Elk van de oplossingen is dan niet meer dan van een beperkte maar ook essentiele waarde. Het gaat om het beperken van de belasting in het vlak van de platen, die zich opbouwt naar mate men dichter bij de dragende onderregel komt. Die belastingen zijn al snel te hoog om te kunnen worden opgenomen door de doorsnede van de dakplaten, omdat de kantlatten ontbreken, en daardoor de omlaag gerichte kracht in de dakplaat vooral moet worden gedragen door de dunne dakplaten (van 3 mm. ) in langsrichting, terwijl dat daarvoor ongeschikt is. Het is dan essentieel dat de vele nagelverbindingen op diverse hoogtes, een bijdrage leveren en zo het dragen van de belastingen verdelen. Dit is echter niet snel in orde, omdat de sterkte van de verbinding tussen nagel en dakplaat heel beperkt is, en omdat hiervoor toetsingsmethodes ontbreken.
Als dan alsnog de dakplaten gehandhaafd worden, dan betekent dit het toepassen van kantgordingen bij elke gording. Dit is een goede keuze, met als doel het zoveel mogelijk bijdragen aan het dragen van de dakplaten in afschuifrichting, om te voorkomen dat de druk in langsrichting van de platen te groot wordt. Dit is echter niet aantoonbaar omdat
- er geen toetsingsregels voor zijn,
- het materiaalgedrag van de schuimvulling anders is dan van de beplating, die stijver reageert, en daardoor veel meer (en teveel) belasting krijgt
- de sterkte van de nagels door de dunne platen laag is, omdat de materiaalspanningen in het gat van de plaat zelf al snel veel te hoog worden.
Men moet overwegen om te kiezen voor het vervangen van alle dakplaten voor steviger exemplaren, met kantlatten en dikkere onderplaat.
Ook al is oplossing-6 een oplossing die aansluit op de kwaliteit van de ontwerptekening, zijn er ook
bezwaren:
1. omdat niet kan worden aangetoond dat de drukkracht en knikkracht onderin de plaat op de
ondersteunende regel opneembaar is
2. omdat er al schade bij alle huidige verbindingen is (bedoeld: de gaten zijn uitgelubberd/vergroot door het schuiven tegen de nagels).
Als gevolg daarvan wordt oplossing-6 gehanteerd in de beantwoording, maar is hier dus ook een
voorbehoud. Als men echt een oplossing wil, die aantoonbaar in orde is, dan moet volgens deskundige ook de stap genomen worden naar oplossing-7.
Hierdoor ontstaat oplossing-7. Indirect ontstaat eenhogere kwaliteitdak dan op tekening staat, waarvan kan worden aangetoond dat e.e.a. voldoet, en ook ontstaat de kans om het ontwerp verder te herzien. Zo is het dan mogelijk om alsnog een stalen dragende balk te maken langs de randen van de vlieringvloer met stuikvoorziening voor het hoge dak. Te allen tijde is ook een dragende stijve balk nodig op de assen 1 en 5, ook bij de knik met het dak, maar deze kan dan iets lichter en eenvoudiger zijn, zoals met twee gekoppelde naast elkaar geplaatste houten balken of een stijve en sterke gelamineerde balk. Omdat er toch een stalen portaal aanwezig is, en omdat er een verticaal windverband daar nodig is, ligt het meer voor de hand om een stalen balk te maken met een houten balk, plat erop gebout, voor de verbinding met de dakplaten.”
2.15.
Vraag 3 van de rechtbank aan [deskundige 1] luidt als volgt:
“Kan het onder vraag 1 bedoelde herstel plaatsvinden door middel van het aanbrengen van kantgordingen (gekeerde gordingen) vanuit de binnenzijde of niet, nu de onderzijde van de daken nog niet is afgewerkt en toegankelijk is voor het aanbrengen van kantgordingen?
Zo neen, waarom zou dat geen juiste wijze van herstel zijn?
Zo ja, hoeveel kantgordingen dienen er te worden aangebracht om aan een juiste stijfheid van de constructie te komen voor het kunnen afdragen van de afschuif- en spatkrachten? Dienen deze kantgordingen uit één stuk te bestaan of kan dit met kleinere delen die middels houtverbindingen aan elkaar worden verbonden?”
Het antwoord van [deskundige 1] is (pagina 116 van het rapport):
“In omgekeerde volgorde, geantwoord:
Kantgordingen kunnen nooit uit kleinere delen bestaan met houtverbindingen omdat zij buigingskrachten moet kunnen opnemen. Het is nodig, en ook voor de uitvoering geen enkel probleem, om gordingen uit 1 stuk toe te passen.
Het aantal kantgordingen dat nodig is, als er alleen gelet wordt op de afschuifbelastingen, is ongeveer drie of vier per dakvlak (hoge dak, lage dak), afhankelijk van de gekozen balkdoorsnede. Echter, de noodzaak om te zorgen voor een zo stijf mogelijk dakvlak in het belang van de nagelverbindingen met de dakplaten, leidt tot de keuze om kantplanken bij elke gording toe te passen. Die nagelverbindingen hebben namelijk een lage sterkte en zijn er vele verbindingen nodig, in een stijve onderconstructie, om van waarde te zijn.
De oplossing biedt louter een aanvullende en essentiele ondersteuning van het dakvlak zoals is uitgelegd bij vraag 2. Het beschreven dilemma blijft echter bestaan, dat gaat over het te hoog opbouwen van de kracht in de onderplaat, voordat de kracht wordt opgenomen door de voorgestelde nieuwe onderslagbalk. Die situatie ontstaat zodra de verbindingen onvoldoende blijken te zijn en de plaat iets omlaag glijdt omdat de gaten bij de nagels vergroot worden (omdat het plaatmateriaal wordt stukgedrukt).”
2.16.
Vraag 4 gaat over de kostenbegroting van de met herstel gemoeide kosten. [deskundige 1] geeft in antwoord op de vraag een kostenbegroting voor oplossing 6 en voor oplossing 7 (vanaf pagina 117 van het rapport):
oplossing-6 Ondersteunen van het hoge dak, en vervanging van het lage dak (constructie en dakplaten)
noot: kosten omvatten, de kosten van engineering (dit rapport neemt niet de rol over van de constructeur), uitvoering, en indirecte kosten.
1 hoge dak:
- extra gordingen in het hoge dak tbv. een grotere stijfheid. (gordingen en ook kantgordingen)
- onder de rand van het hoge dak. een He-balk of kokerprofiel op as 1 en 5:
- versterking van de kopgevel op as E1-E5 (o.a. stijlen en beschot)
2. lage dak:
De dragende onderslagbalken van het dak van de laagbouw worden nieuw gemaakt, in lijn met de portalen op de betonverdieping. Daardoor ontstaat een logisch samenhangend geheel, en waarbij de vervormingen van het dak herkenbaar op dezelfde lijn liggen. Hiermee wordt bedoeld, dat de vervorming pal op de stalen spanten en onderslagbalk uiteraard gering is, terwijl door de doorbuiging van de gordingen er doorbuiging ontstaat in het midden tussen de portalen in, en in dezelfde lijn zo ook van het lage dak.
De dakplaten worden vervangen. De gordingen van het lagedak worden gebruikt voor bijplaatsen in het hoge dak, het lage dak wordt voorzien van nieuwe gordingen met juiste lengte. (…)
Het ramen van de kosten hiervan, is mogelijk, met het besef, dat de werkelijke prijs alleen kan worden bepaald door een aannemer die bereid is het werk te doen en offerte maakt, op basis van nog te maken engineeringstekeningen.
Ten tweede stijgen de bouwkosten onevenredig hard, en zijn nog steeds stijgingen te verwachten van 10% per jaar, afhankelijk van o.a. de materiaalkosten en de bereidheid om de klus te aanvaarden.
Daarom als indicatie:
incl. BTW.
1 post voor engineering, (tekenen, rekenen, details), constructief.
4
2 plaatsen van inpandige tijdelijke schotten op as 5, voorzieningen, tbv. bouwplaats as 5-6
4
3 verwijderen dakpannen hele dak (hergebruik), verwijderen dakplaten as 5-6 (afvoer)
6
4 aanbrengen stalen randbalk (1) op as Al-El en AS-ES
6
5 aanbrengen windverband en extra gordingen+lasopleggingen, hoge dak (2)
6
6 aanbrengen kopgevelstijlen staal+ koppeling in gevel en naar as D (3)
2
7 aanbrengen kopgevelh.s.b, stijlen en beschot (3)
2
8 nieuwe onderslagbalken staal, e.v.t kolom/latei op as 6, 3x (4)
5
9 lage dakvlak, gordingen en dakplaten, 85m2, +goot/ t/m dakpannen etc.
8
10 afwerkingen binnen en buiten, aanhelingen, stuc, etc.
8
11 post voor installaties, afkoppelingen en heraanleg
2
12 post diversen, algemene kleine dingen die noodzakelijk zijn
8
61
En toeslag met oplossinq-7:
Als gekozen wordt, om ook de dakplaten van het hoge dak te vervangen door een type dakplaat met
ingelijmde langslatten en ook voorzien van een sterkere binnenplaat (bvb. multiplex 12 mm.) en sterkere buitenplaat (bvb. 9 mm. spaanplaat of ook multiplex 12 mm.), dan wordt de kwaliteit van het dak en het gehele gebouw daar hoger door en ook hoger dan de op tekening aangegeven bouwtechniek. Deze optie biedt veel zekerheid dat er geen geluiden meer in het dak voorkomen, uiteraard in aansluiting op de andere al aangegeven maatregelen. De meerkosten daarvan zijn geraamd als
13 post voor tijdelijke afdekkingen na openen van dak tot dichtmaken
4
14 eventueel laten vervallen van de (pt.5) aangegeven windverband vanaf dakknik tot nok
-500
15 nieuwe dakplaten (verwijd.15+nw.75+montage3o+panlatten15) x 100 m2 hoge dak
13.5
16 kraankosten door zwaardere dakplaten
3
17 dakranden, afwerken, e.d
4
18 afwerkingen aan binnenzijde
5
29
2.17.
Vraag 5 van de rechtbank gaat over eventuele gevolgschade:
“Ontstaat er gevolgschade (bijvoorbeeld beschadigd stuc- of schilderwerk) bij het aanbrengen van voldoende voorzieningen in de constructie zodat de afschuif- en spatkrachten vanuit de kap kunnen worden opgevangen?
Zo ja, waar bestaan deze uit en wat zijn de kosten van herstel van deze gevolgschade?”
[deskundige 1] antwoordt (pagina 121 van het rapport):
“Het is van belang dat tijdens de uitvoering van het herstelwerk, het dak zoveel mogelijk ontlast wordt. Dit is in het belang van veiligheid en tevens wordt daardoor gevolgschade voorkomen (zoals beschadigd stucwerk).
Om dat te bereiken, is het nodig om, indicatief, 80% van de dakpannen tijdelijk te verwijderen.
De dakplaten zorgen voldoende voor bescherming tegen weer en wind, hoewel dat afhangt vande werkelijke situatie en is eventueel een tijdelijke folie met knellatten nodig.”
2.18.
Vraag 6 van de rechtbank aan [deskundige 1] luidt als volgt:
“Zouden de oorspronkelijke bouwkosten hoger zijn geweest als de benodigde voorzieningen meteen zouden zijn aangebracht?
Zo ja, op welk bedrag begroot u het verschil tussen de in rekening gebrachte bouwkosten (zie de offerte van [gedaagde sub 1] , productie 8 bij dagvaarding) en de kosten die op basis van correcte bouwtekeningen zouden zijn gerekend?”
[deskundige 1] antwoordt bevestigend (pagina 122 van het rapport):
“Als dat tijdens de aanvang van de bouw al bekend was, dan waren de bouwkosten hoger, door toevoeging van allerlei onderdelen. Op dat moment was het ook dan eenvoudig mogelijk om de stalen ondersteuning te maken op de randen van de vlieringsvloer, en daardoor de benodigde stuikweerstand voor de dakplaten.
(…)
Als tijdens het ontwerp al gekozen was, om te kiezen voor dakplaten (van het hoge dak) met langslatten en ook voorzien van een sterkere binnenplaat (bvb. multiplex 12 mm.) en sterkere buitenplaat, dan wordt de kwaliteit van het dak en het gehele gebouw daar hoger door. Deze optie biedt veel zekerheid dat er geen geluiden meer in het dak voorkomen, uiteraard in aansluiting op de andere al aangegeven maatregelen. De meerkosten daarvan zijn geraamd als
13 post voor tijdelijke afdekkingen na openen
14 eventueel laten vervallen van de (pt.5) aangegeven windverband vanaf dakknik tot nok
-500
15 nieuwe dakplaten (verschilbedrag70-35 x 100 m2 hoge dak
3.5
16 kraankosten door zwaardere dakplaten
3
17 dakranden, afwerken, e.d., extra post
2
18 afwerkingen aan binnenzijde
8
2.19.
Als laatste heeft de rechtbank [deskundige 1] gevraagd of er nog andere punten zijn die hij naar voren wil brengen, waarvan de rechter volgens [deskundige 1] kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling. [deskundige 1] beantwoordt deze 7e vraag als volgt (vanaf pagina 123 van het rapport):
“De vraag wordt benut voor het aangeven dat elke partij wel een bepaald aandeel heeft in de ontstane situatie. De gekozen dakplaat zonder kantlatten vraagt hierin ook om extra aandacht. Tenslotte, en dat is al aangegeven in voorgaande antwoorden, is oplossing-7 een goede en vakkundige oplossing maar is ook een hogere kwaliteit dan het op tekening weergegeven produkt. Er is dan een beter produkt geleverd.
[deskundige 1] staat ook stil bij de opdrachtovereenkomst:
“Uit de verschillende beantwoordingen op door deskundige gestelde vragen (zie hoofdstuk 3, brief met met name de vragen van hoofdstuk 3, en specifiek paragraaf 3.1 en 3.2), met antwoorden in de bijlage bij dit rapport, blijkt, datelkepartij een andere voorstelling van zaken heeft van bovenstaande. Het lijkt erop dat elk van de partijen het belang van een degelijke en complete vastlegging, als onderdeel van een opdrachtovereenkomst, wellicht heeft onderschat.
De eigenaar kiest zelf welke adviseurs en welke aannemer hij voldoende bekwaam acht, en welke taken hij onderbrengt in de opdrachtovereenkomst. Het kan immers zijn, als één van de argumenten hoe die selectie verloopt, dat niet iedere partij elke competentie in huis heeft, en ook wellicht voor een lagere prijs bereid is zijn werk te doen. De eigenaar bepaalt wat zijn criterium is, over budget en kwaliteit van het werk, en uiteraard wordt een goede inbreng verwacht van adviseurs en aannemer, omdat zij in verhouding vaak de meest professionele partij zijn. In het dossier komt naar voren dat het onduidelijk is, of het bestek (de bestekstekst) deel is van de overeenkomst. (…)
Adviseur heeft een voorbeeldtekst gestuurd, en het is niet duidelijk voor deskundige wat het doel daarvan was. Een doel had kunnen zijn, het aan opdrachtgever tonen van een voorbeeld, in combinatie met een offerte voor het vervaardigen daarvan, maar dat is voor deskundige niet duidelijk geworden (zie ook beantwoording van de partijen (bijlagen) op de door deskundige gestelde vragen (h.3). Het doel had ook kunnen zijn, het min of meer vastleggen van de kwaliteit van het werk, terwijl de bestekstekst daar niet voor was gemaakt, maar dan ontbreekt kennelijk de specifieke overeenkomst met [gedaagde sub 1] , dat de bestekstekst deel is van de overeenkomst en op welke manier [gedaagde sub 1] met de bestektekst moet omgaan, welke taken niet hoeven worden gedaan (of niet kunnen worden gedaan door gebrek aan werkvoorbereiding), en welke dan wel. Doordat die duidelijkheid ontbreekt voor deskundige, heeft dat invloed gehad op de technische beantwoording van de vragen, immers als de bestekstekening verwezen had naar de bestekstekst en specifiek de daarin genoemde type dakplaat, dan was dat van betekenis geweest. Uiteraard is het geheel aan de raadslieden om pleidooi te vormen in belang van hun dient. Daarover gaat uiteraard het deskundigenbericht niet, en heeft deskundige daar ook geen mening over.”
Over het ontwerp merkt [deskundige 1] op:
“De bouwkundige tekening vermeldt als titel, ‘verbouwing van een monument’. In feite gaat echter om de volledige verwijdering van de grote schuur en volledige nieuwbouw, vanaf een nieuwe fundering. Het gebruik van het gebouw is veranderd naar een woning, met andere vloeren en op andere verdiepingshoogten, binnen dezelfde vorm als het oorspronkelijke gebouw. (…)
Daarom kan men het oude constructieve ontwerp niet simpelweg copyeren naar de nieuwbouwsituatie. Het ontwerp op tekening suggereert dat wel voor de gordingen van de dakconstructie. Het is onduidelijk in hoeverre dat is gedaan en wie dat heeft besloten.
Een ontwerp, dat probeert de grenzen op te zoeken van wat nog technisch haalbaar en aanvaardbaar is, en economisch zo voordelig mogelijk, leidt vaak tot de noodzaak van een veel uitgebreidere inspanning op gebied van ontwerpen, omschrijvingen en detaillering. Hoe minder marge er is, in de constructieve sterkte en stijfheid, hoe beter alle belastingvarianten moeten worden onderzocht en hoe meer tijd en kosten dat vergt. Die varianten bestaan uit belastingsituaties uit verschillende richtingen. De technische oplossingen moeten daar aan voldoen, inclusief de hoofdzaken maar ook de detail.
Als een ervaren en deskundig constructeur, bouwkundige of aannemer, het uiteindelijk ontwerp had
geanalyseerd, in combinatie met het herkennen van de afschuifneiging van de daken, en de noodzakelijke technische koppelingen met de dakplaat aan de onderconstructie, dan had al heel snel naar voren gekomen dat het dak meer aandacht nodig had. Dat geldt zowel voor de draagconstructie (zie ook noot-1 hierna), als de ondersteuning onder de onderrand, de daarmee samenhangende keuze van het type dakplaat, de verbindingen ervan en mate van schijfwerking in langsrichting. Ook zou dan duidelijk moeten zijn geraakt, dat de constructie onvoldoende stijf is in combinatie met de gekozen en de toegepaste dakplaten. Doordat het gebouw onderhevig is aan allerlei verschillende belastingen, temperatuurverschillen, enzovoorts, maar daartegen onvoldoende bestand, wordt het onvermijdelijk dat een dergelijk dak geluiden gaat geven, en dat het ook kan verergeren in plaats van afnemen. De nu ontstane problematieken zouden dan tijdig zijn herkend. De kern ervan ligt op het terrein van de draagconstructies en de maakbaarheid ervan. De gedane geluidsonderzoeken bevestigen dat er een probleem is, maar dat was eigenlijk al bekend, en lossen de kwestie niet op. Van aannemer kan worden verlangd dat hij het aangegeven ontwerp bouwt. Het is voor deskundige niet duidelijk, in hoeverre de beslissing voor de gekozen dakplaat zonder kantlatten, is genomen
door de aannemer terwijl die dat had kunnen overleggen omdat het dak duidelijk schuin is, en in hoeverre opdrachtgever en diens bouwbegeleiders een opmerking hadden kunnen geven ten tijde van de montage van de eerste dakplaten of dat wel een voldoende keuze was. (…)”
Wijziging en vermeerdering van eis
2.20.
De inhoud van het deskundigenbericht is voor [eisers] aanleiding geweest om zijn eis te wijzigen (bij akte van 23 februari 2022). De wijziging ziet op de omvang van de schade en de hoofdelijkheid. De indexering van de bouwkosten heeft opnieuw tot het indienen van een gewijzigde eis geleid (bij akte van 8 december 2022). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren inhoudelijk verweer, maar maken geen bezwaar tegen de wijziging en vermeerdering van eis.
2.21.
Op grond van artikel 130 Rv is [eisers] bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling daarom uit van de gewijzigde eis. [eisers] vordert (samengevat):
[gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de herstelkosten van
€ 92.732,37 aan [eisers] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] in verzuim verkeren, primair respectievelijk vanaf 5 maart 2018 en 7 december 2019, althans subsidiair vanaf enige andere door de rechtbank te bepalen datum, tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de partijdeskundigenkosten ad € 4.114,00 aan [eisers] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2019, althans vanaf enige andere door de rechtbank te bepalen datum, tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten aan [eisers] , te begroten op een bedrag van € 792,10 conform de staffel BIK, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2019, althans vanaf enige andere door de rechtbank te bepalen datum, tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van € 1.264,70 aan [eisers] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 na betekening van het vonnis, tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de gerechtelijke deskundigenkosten ad € 11.748,13 en de nakosten.
2.22.
[eisers] heeft de vorderingen als volgt nader gespecificeerd.
2.23.
[eisers] stelt
primairrecht te hebben op herstel conform oplossing 7 zoals opgenomen in het rapport van [deskundige 1] . Bij deze primaire vordering gaat [eisers] uit van het terugkomen door de rechtbank op de bindende eindbeslissing ten aanzien van de dakelementen, zoals later in dit vonnis wordt toegelicht. De kosten voor herstel zijn begroot op € 90.000,00. Na correctie van posten die ook in het tussenvonnis zijn toegewezen (zodat [eisers] geen posten dubbel vergoed krijgt), en na verhoging met een percentage van 3,6% wegens stijging van de bouwkosten, blijft een bedrag van € 86.811,49 over. [eisers] telt daarbij op de posten die al in het tussenvonnis zijn toegewezen en waar het herstel zoals voorgeschreven door [deskundige 1] niet aan in de weg staat. Het betreft het herstel van de lindvoeg in de buitenmuur (€ 2.184,05 ten aanzien van [gedaagde sub 2] ), de ravelingen van de dakramen en het verstevigen van de randbalken van de zoldervloer (€ 874,83 respectievelijk
€ 2.862,00 ten aanzien van [gedaagde sub 1] ). De totale primaire vordering van [eisers] komt daarmee uit op een bedrag van € 92.732,37.
2.24.
[eisers] vordert primair hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] tot betaling van dit bedrag. Indien de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt afgewezen, dan houdt [eisers] subsidiair alleen [gedaagde sub 2] aansprakelijk voor betaling van de herstelkosten. Uiterst subsidiair wordt alleen [gedaagde sub 1] aansprakelijk gehouden voor de herstelkosten.
2.25.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank niet terugkomt op de bindende eindbeslissing ten aanzien van de dakelementen, stelt [eisers] recht te hebben op herstel conform oplossing 6 uit het rapport van [deskundige 1] . De daarmee gemoeide kosten bedragen € 61.000,00. Na aftrek van posten die ook in het tussenvonnis zijn toegewezen, blijft een bedrag van € 51.000,00 over. [eisers] vordert betaling daarvan van [gedaagde sub 2] .
2.26.
In alle gevallenwordt [gedaagde sub 2] aansprakelijk gehouden voor betaling van een bedrag van € 2.184,05 voor herstel lindvoeg buitenmuur (reeds toegewezen in rechtsoverweging 4.20 van het tussenvonnis). [gedaagde sub 1] wordt in alle gevallen aansprakelijk gehouden voor betaling van een bedrag van € 874,83 voor herstel ravelingen dakramen en een bedrag van € 2.862,00 voor verstevigen randbalken zoldervloer (reeds toegewezen in rechtsoverweging 4.10 van het tussenvonnis). Deze bedragen zijn al opgenomen in het primair gevorderde bedrag van € 92.732,37, maar worden ook gevorderd indien de rechtbank toekomt aan de subsidiaire vordering.
Volgt de rechtbank de inhoud van het deskundigenbericht?
2.27.
[eisers] en [gedaagde sub 1] maken geen bezwaar tegen het volgen van de inhoud van het deskundigenbericht.
2.28.
[gedaagde sub 2] doet dat wel. De rechtbank leest in de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde sub 2] drie bezwaren tegen het rapport van [deskundige 1] :
1.
[deskundige 1] beantwoordt vragen die buiten de reikwijdte van het onderzoek vallen.
[gedaagde sub 2] verzoekt de rechtbank alleen acht te slaan op de door [deskundige 1] gemaakte berekeningen en de conclusies die hij daaruit trekt, omdat dat het enige deel van het rapport is dat betrekking heeft op de vraag wat nodig is om tot de vereiste sterkte en stevigheid van de constructie te komen. De rest moet buiten beschouwing worden gelaten, omdat [deskundige 1] daarmee veel verder is gegaan dan de gegeven opdracht. [deskundige 1] heeft zich bij de beantwoording van de vragen ten onrechte gericht op (het wegnemen van) de oorzaak van het knallende dak, terwijl hij gevraagd is om aan te geven wat nodig is om tot een voldoende sterke en stijve constructie te komen, aldus steeds [gedaagde sub 2] .
2.
Het rapport voldoet niet op het punt van het vernieuwen van alle gordingen (het 6e element in oplossing 6 van [deskundige 1] ).
[deskundige 1] stelt dat het nodig is dat alle gordingen van het lage dak worden vernieuwd, terwijl hij in het eerdere van het rapport heeft opgenomen dat de bestaande gordingen voldoen, maar dat er wel bijgeplaatst dienen te worden. Nergens in het rapport is opgenomen dat de bestaande gordingen ondeugdelijk zijn en uit het rapport blijkt ook niet de noodzakelijkheid om de bestaande gordingen te vervangen voor nieuwe exemplaren. Het rapport van [deskundige 1] is op dit punt duidelijk niet consistent en in lijn met zijn eerdere bevindingen. Het rapport voldoet op dit punt niet aan de vereiste consistentie, inzichtelijkheid en logica, zodat de rechtbank inhoudelijk aan dit punt voorbij dient te gaan, aldus steeds [gedaagde sub 2] .
3.
Het rapport is inhoudelijk ondeugdelijk op het punt van de hoeveelheid bevestigingspunten van de dakplaten
TechnoConsult had in haar rapport een uitvoerige passage opgenomen over de hoeveelheid
bevestigingspunten van de dakplaten. Zij kwam tot de conclusie dat er (veel) te weinig
bevestigingspunten waren aangebracht door de aannemer, veel minder dan is voorgeschreven door de fabrikant. Bij dat rapport waren ook foto’s overgelegd die dat standpunt onderbouwen. [deskundige 1] komt daar in zijn geheel niet op terug in zijn rapport, terwijl hij wel grote betekenis hecht aan de afschuiving en de risico’s daarvan van de dakplaten. Logischerwijs zouden deze dakplaten niet of minder de neiging hebben om af te schuiven als zij met meer bevestigingspunten vast hadden gezeten. [deskundige 1] schrijft daar niets over. Omdat dit een kardinaal punt is voor de gehele discussie, stelt [gedaagde sub 2] zich op het standpunt dat het rapport inhoudelijk ondeugdelijk is op dit punt, nu [deskundige 1] daar niets over heeft gesteld.
2.29.
[eisers] voert aan dat [gedaagde sub 2] de aan [deskundige 1] verstrekte opdracht veel te beperkt interpreteert en ook voorbij gaat aan de essentie van deze zaak: het oplossen van de gebreken in de woning van [eisers] Bovendien bood vraag 7 [deskundige 1] de ruimte om punten die hij relevant acht te benoemen, voor zover die ruimte bij de overige vragen al beperkt zou zijn. De kritiek van [gedaagde sub 2] op het punt van de gordingen is onterecht, nu zij er ten onrechte van uitgaat dat alle gordingen zouden worden vervangen. [deskundige 1] schrijft juist voor dat de toegepaste gordingen in het lage dak worden hergebruikt om het hoge dak te ondersteunen, zodat dit het lager gelegen dakvlak niet wegdrukt vanwege de afschuif- en spatkrachten.
2.30.
De rechtbank beantwoordt gelet op deze bezwaren van [gedaagde sub 2] eerst de vraag of de inhoud van het rapport van [deskundige 1] in de beoordeling betrokken kan worden. De rechtbank stelt daarbij voorop dat in zaken waarin een deskundigenonderzoek is gelast, de rapportage van de deskundige in beginsel het uitgangspunt is bij de verdere beoordeling. Er zullen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren moeten zijn tegen de inhoud of wijze van totstandkoming van de rapportage, wil de rechtbank hier een uitzondering op maken. Van zwaarwegende bezwaren is onder andere sprake indien de rapportage niet voldoet aan de eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Van dit alles is geen sprake.
2.31.
De rechtbank overweegt dat een deskundige in beginsel slechts is gehouden de aan hem ter beantwoording voorgelegde vragen te beantwoorden. Zoals [deskundige 1] zelf al opmerkt is vraag 1 ruim geformuleerd en biedt deze ruimte om ook breed te beantwoorden. Daarnaast is aan [deskundige 1] , naast een aantal specifieke vragen, ook vraag 7 voorgelegd waarin hem de ruimte wordt gegeven aan de rechtbank mee te geven wat hij vanuit zijn expertise van belang acht. Gelet op de aan [deskundige 1] geboden ruimte in de vragen 1 en 7 ziet de rechtbank dan ook geen reden om een (door [gedaagde sub 2] genoemd) deel van het rapport buiten beschouwing te laten.
Verder overweegt de rechtbank als volgt. [eisers] heeft terecht opgemerkt dat [deskundige 1] in het rapport aangeeft dat de gordingen van het lage dak worden gebruikt voor bijplaatsen in het hoge dak en dat het lage dak wordt voorzien van nieuwe gordingen met de juiste lengte. De rechtbank ziet hierin geen inconsistentie of onvoldoende inzichtelijkheid. Ten aanzien van de hoeveelheid bevestigingspunten merkt de rechtbank op dat [deskundige 1] uitgaat van een oplossing waarbij het gehele dakvlak alsnog wordt vervangen door andere dakplaten. Dit betreft een andere oplossing dan voorzien door TechnoConsult. Dat in deze andere oplossing niet meer wordt ingegaan op de hoeveelheid bevestigingspunten acht de rechtbank begrijpelijk en maakt het rapport niet ondeugdelijk.
2.32.
De rechtbank vindt de bevindingen en de conclusies van de deskundige overtuigend en zal deze dan ook overnemen.
Is er reden om terug te komen op bindende eindbeslissingen?
2.33.
[eisers] en [gedaagde sub 1] vragen de rechtbank om terug te komen op een aantal bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis. Dit onderwerp is met partijen besproken op de zitting.
2.34.
De rechtbank zal hierna ingaan op de beslissingen waarvan [eisers] en [gedaagde sub 1] heroverweging vragen. Bij de beoordeling daarvan stelt de rechtbank voorop dat de rechter die in een tussenvonnis een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, hieraan als uitgangspunt in het verdere verloop van de procedure gebonden is. Deze gebondenheid heeft de functie om het debat tussen partijen te beperken. Deze gebondenheid geldt echter niet in alle gevallen. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich daarover uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (zie onder meer HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800 en HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521).
[eisers]
2.35.
[eisers] verzoekt de rechtbank terug te komen op de bindende eindbeslissing in rechtsoverweging 4.21 van het tussenvonnis, waarin staat:
“Voorts ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.21.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering tot vervanging van de dakelementen ter plaatse van de aanbouw als volgt. [eisers] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [deskundige 2] adviseert de dakelementen ter plaatse van de aanbouw te vervangen als gevolg van de hiervoor besproken gebreken.
[gedaagde sub 1] betwist de noodzaak tot vervanging en stelt dat de deskundigen allemaal hebben vastgesteld dat de gebruikte dakplaten voldoen.
Ook [gedaagde sub 2] betwist dat uit de deskundigenrapporten volgt dat er een noodzaak bestaat tot het vervangen de dakplaten én de gordingen.
De rechtbank volgt hen in dat verweer. Weliswaar blijkt uit de rapporten dat gekozen is voor dakelementen die een bepaalde mate van werking vertonen en in dat opzicht niet bijdragen aan de stijfheid van de constructie, doch uit de verschillende rapporten kan niet worden geconcludeerd dat de dakelementen op zichzelf niet geschikt zijn voor toepassing in de onderhavige constructie. Dat heeft [eisers] tijdens de zitting wel gesteld, maar dat volgt niet uit de rapporten van de door hem aangezochte deskundigen. [deskundige 2] noemt weliswaar als mogelijke oplossing vervanging van de dakelementen, en geeft aan dat de aanbouw zich gezien de aangetroffen situatie waarschijnlijk beter voor vervanging leent, terwijl het overige deel zich beter lijkt te lenen voor herstel, doch om welke reden dat noodzakelijk is blijkt niet uit dit rapport. Er wordt ook een uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt in die zin dat een constructeur de situatie nog zal moeten beoordelen voordat wordt gekozen voor een bepaalde vorm van herstel. Nu de vervolgens benaderde constructeur [deskundige 3] niet spreekt over vervanging van de platen, en ook de door [gedaagde sub 2] benaderde deskundige TechnoConsult zich niet in die zin daarover uitspreekt, ligt dit deel van de vordering als onvoldoende onderbouwd voor afwijzing gereed.”
[eisers] stelt dat uit het rapport van [deskundige 1] glashelder volgt dat vervanging van de dakelementen noodzakelijk is (bij oplossing 6 ten aanzien van het lage dak c.q. de aanbouw en bij oplossing 7 ten aanzien van het volledige dak). Vervanging van de toegepaste dakelementen voor nieuwe dakelementen met kantlatten en een dikkere onderplaat is volgens [deskundige 1] nodig omdat het dak anders de vereiste stijfheid niet haalt c.q. nog steeds onvoldoende voorzieningen heeft voor het opvangen van de afschuif- en spatkrachten. Overweging 4.21 van het tussenvonnis, inhoudende dat de vordering van [eisers] tot vervanging van de dakelementen voor afwijzing gereed ligt, berust met de kennis van
het rapport van [deskundige 1] op een feitelijke misslag, aldus [eisers]
2.36.
[gedaagde sub 2] stelt dat er geen ruimte is om terug te komen op deze bindende eindbeslissing, die juist en volledig is. De feiten zijn niet anders geworden. [deskundige 1] stelt in zijn rapport niet dat de gebruikte dakplaten an sich niet voldoen. [deskundige 1] heeft wel meerdere malen aangegeven dat hij liever had gezien dat er dakplaten met extra latten gebruikt zouden zijn geweest, hetgeen [gedaagde sub 2] ook liever had gezien. Daar is niet voor gekozen en dat was al bekend bij het gereedkomen van het tussenvonnis. Er is dan ook geen sprake van een onjuiste feitelijke grondslag van die beslissing, aldus [gedaagde sub 2] .
2.37.
[gedaagde sub 1] heeft ten aanzien van de door [eisers] gewenste heroverweging gesteld dat hij niet perse de noodzaak ziet om terug te komen op de bindende eindbeslissing, maar dat het wel wenselijk is dat de rechtbank in de motivering betrekt of de dakplaten deugdelijk zijn of niet.
2.38.
De rechtbank komt terug op de bindende eindbeslissing zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.21 van het tussenvonnis, en wel vanwege de volgende redenen.
2.39.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat [eisers] zijn vordering tot vervanging van de dakplaten onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. Uit de aangehaalde rechtsoverweging blijkt dat dit oordeel gebaseerd is op het feit dat uit de op dat moment beschikbare deskundigenrapporten niet kan worden geconcludeerd dat de gebruikte dakplaten op zichzelf niet geschikt zijn voor toepassing in de gekozen constructie. De weegschaal van voldoende gemotiveerd stellen door [eisers] en voldoende gemotiveerd betwisten door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] is uitgeslagen in het voordeel van gedaagden. Met het deskundigenrapport van [deskundige 1] legt [eisers] echter nieuw gewicht aan zijn kant van de weegschaal.
2.40.
[deskundige 1] gaat in de door hem voorgestelde oplossing 6 uit van de noodzaak van vervanging van de dakplaten van het lage dak. In oplossing 7 gaat [deskundige 1] aanvullend uit van vervanging van de dakplaten van het hoge dak. De gebruikte dakplaten dienen te worden vervangen door dakplaten met kantlatten en een betere onderplaat. In het uitgebreide rapport onderbouwt [deskundige 1] waarom hij tot die keuze komt. Daaruit blijkt dat vooral het ontbreken van kantlatten tot problemen leidt. [deskundige 1] gaat ook in op het rapport van [deskundige 3] en [deskundige 4] , waarin geconcludeerd wordt dat de aangebrachte dakplaten geschikt zijn voor de toepassing. Volgens [deskundige 1] is deze conclusie te beperkt en onvolledig:
“Weliswaar voldoen de platen dan voor het maken van de overspanningen, maar de koppeling van de platen met de gordingen is daardoor anders en dat heeft gevolgen. Door het ontbreken van de latten is het niet mogelijk om nagels aan te brengen, langs de latten, en op de lat gehaakt klemgeslagen. Mits de onderrand sterk en star ondersteund is, en omdat het dakvlak relatief groot is (6 m. van onderrand tot nok, en 17 m. lang) en gesloten, had de toepassing van dakplaten met kantlatten, en juiste montage, een voldoende schijfwerking kunnen opleveren voor de langsstabiliteit, vanaf de hoogte van de spantknik (op ongeveer 1.7 m. boven betonvloer) tot aan de nok.”(rapport pagina 61).
[deskundige 1] vermeldt in zijn rapport dat de dakconstructie noch de gekozen dakplaten voldoende bestand zijn tegen de normaalkracht (zie rechtsoverweging 2.6).
2.41.
De rechtbank beschikte bij het nemen van de beslissing zoals weergegeven in het tussenvonnis niet over het rapport van [deskundige 1] . Was dat wel zo geweest, dan zou de weegschaal wel in het voordeel van [eisers] zijn uitgeslagen. Niet alleen geeft het rapport van [deskundige 1] nieuwe feiten en inzichten, ook wordt de door [deskundige 3] getrokken conclusie gemotiveerd betwist. De rechtbank komt daarom terug op de bindende eindbeslissing dat de noodzaak tot vervanging van dakelementen niet is aangetoond.
[gedaagde sub 1]
2.42.
[gedaagde sub 1] verzoekt de rechtbank terug te komen op de overweging in het tussenvonnis dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de kosten van het oplossen van het gestelde gebrek van de ravelingen. Volgens [gedaagde sub 1] volgt uit het rapport van [deskundige 1] overduidelijk dat de ravelingen om het raam geen gebrek vormen.
2.43.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde sub 1] het oog heeft op overweging 4.8 en 4.10 van het tussenvonnis, voor het deel dat gaat over de ravelingen:
“4.8. Ten aanzien van de losgetrokken gordingen, de ravelingen rondom de dakramen en de randbalken van de zoldervloer heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat deze zaken in overleg met [gedaagde sub 2] zo zijn uitgevoerd, zodat aan hem geen verwijt kan worden gemaakt. Een feitelijke toelichting op deze stelling ontbreekt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat overleg met [gedaagde sub 2] heeft plaatsgevonden over de versteviging van de zijmuur – derhalve een ander gebrek – en met mevrouw Versteeg en haar vader over de ravelingen, hetgeen zij hebben betwist. Die toelichting verhoudt zich niet tot de in de conclusie van antwoord ingenomen stellingen, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Al daarom gaat het verweer niet op.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de volgende kosten:
Houtdraadbouten losgetrokken gordingen € 1.219,68
Ravelingen dakramen € 874,83
Verstevigen randbalken zoldervloer € 2.862,00
Verbeteren bevestiging dakelementen € 3.899,83”
2.44.
Met de stelling dat uit het rapport van [deskundige 1] volgt dat de ravelingen om het raam geen gebrek vormen, begrijpt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] het oog heeft op de volgende passage uit het rapport (pagina 22):
“Er zijn redenen dat deze situatie acceptabel is:
1. de ondersteunende gording is dusdanig dichtbij dat dergelijk overstek opneembaar wordt geacht door de dakplaat zelf. Uiteraard is (door het ontbreken van kantlatten in de dakplaten) dit wellicht onvoldoende onder het dakraam in de resterende dakplaatstrook tot aan de gevel, ondanks dat dit maar ongeveer 30 centimeter is.
2. de beschrijving van dhr. [gedaagde sub 1] is dusdanig specifiek, dat het aannemelijk is dat dit ook zo is uitgevoerd. Het is het ook aannemelijk dat de timmerman aandacht besteed heeft aan deze situatie (van alle dakramen), ndanks dat het niet waarneembaar is door de afwerking. De overspanning naar de gevel en naar de gording is bovendien klein, zodat de hoogte van de dakplaat (ong. 100 mm. schuimhoogtevulling) ruim voldoende is voor het aanbrengen van een houten balkje met dergelijke hoogte, die voor die overspanning geschikt is
volgens deskundige.
3. er zijn geen waarnemingen van ongewone doorbuiging of knikken aan de rand van de daksparing.
Daarom zijn de uitlatingen in het procesdossier (en o.b.v. rapporten daarin), dat hier sprake is van een tekortkoming, onjuist.”
2.45.
Ook op dit punt geeft de rapportage van [deskundige 1] de rechtbank nieuwe feiten die van belang zijn voor de genomen beslissing. [deskundige 1] onderbouwt waarom op het punt van de ravelingen om het dakraam geen sprake is van een gebrek. De rechtbank volgt [deskundige 1] in zijn conclusie en komt daarmee terug op de bindende eindbeslissing dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de kosten van het aanbrengen van ravelingen rond de dakramen.
De vorderingen van [eisers]
2.46.
De rechtbank komt toe aan de bespreking van de verschillende vorderingen van [eisers]
De gevorderde herstelkosten
Op welke oplossing kan [eisers] aanspraak maken?
2.47.
[eisers] vindt dat hij aanspraak heeft op herstel conform oplossing 7 van [deskundige 1] . Oplossing 6 biedt geen aantoonbare oplossing tegen de hoge spat- en afschuifkrachten en de daarmee gepaard gaande overlast. [eisers] heeft nooit de bedoeling gehad om bewust te kiezen voor een bepaald type dakplaat met bijbehorende kwaliteit en kosten, hij heeft vertrouwd op de deskundigheid van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Zij waren de specialisten die een goed en deugdelijk huis tot stand moesten brengen en van hen mocht worden verwacht dat zij daarvoor geschikte materialen zouden gebruiken, waaronder een geschikt type dakplaat, aldus [eisers]
2.48.
Volgens [gedaagde sub 2] zijn oplossing 6 en 7 door [deskundige 1] bedacht om het knallend dak te verhelpen, niet om tot de vereiste constructieve stijfheid te komen. Dat is met minder mogelijk, omdat dakplaten geen onderdeel zijn van de constructieberekening. Waarom zouden dan de dakplaten vervangen moeten worden? [eisers] gaat ten onrechte uit van oplossing 7, maar [deskundige 1] heeft al gemotiveerd waarom dit niet de voorgestelde wijze van herstel is. Dat is oplossing 6. [gedaagde sub 2] heeft Opstalan SWH PIR 33 dakplaten voorgeschreven in het bestek. [gedaagde sub 2] heeft altijd de voorkeur gehad voor extra stijve dakplaten met kantlatten/tengels om meer marge in te bouwen voor de stijfheid van de constructie. [gedaagde sub 2] schreef in de periode waar het hier over gaat enkel dakplaten voor met de aanwezigheid van een kantlat/tengel, vanwege die extra stijfheid. Naast het conceptbestek, waarin al wel de belangrijkste uitgangspunten (zoals de voorgeschreven dakplaten) waren opgenomen, bevatten ook de bouwtekeningen die [gedaagde sub 2] heeft opgesteld de informatie dat de dakplaten moeten zijn voorzien van tengels. Er bestaan meerdere e-mails van [eisers] waaruit blijkt dat hij aanstuurde op de laagste prijs, aldus [gedaagde sub 2] .
2.49.
[gedaagde sub 1] geeft in zijn conclusie na deskundigenbericht geen blijk van voorkeur voor toepassing van oplossing 6 of 7. Hij merkt wel op dat de bestekteksten (die niet voor dit project geschreven zijn en ook uitgaan van verouderde normen) geen onderdeel uitmaakten van de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eisers] [gedaagde sub 1] heeft alleen de bouwtekeningen gehad, waar de specificatie ‘Opstalan SWH PIR 33’ niet op vermeld stond.
2.50.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] recht heeft op herstel volgens oplossing 7. [deskundige 1] stelt in zijn rapport weliswaar letterlijk dat de beantwoording van de vragen leidt tot het voorstel om oplossing-6 toe te passen, maar uit het rapport van [deskundige 1] blijkt ook dat dit wordt ingegeven door het ‘dilemma’ zoals [deskundige 1] dat omschrijft (zie rechtsoverweging 2.7 en 2.11). De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan te nemen dat [eisers] perse de goedkoopste dakplaten wenste, en het risico op een knallend dak voor lief heeft genomen. Dat past ook niet binnen de stelling van [gedaagde sub 2] , dat zij in de periode waar het over gaat altijd dakplaten met kantlatten voorschreef, ook bij de woning van [eisers] Vast staat dat dakplaten zonder kantlatten zijn toegepast, en partijen zijn het er ook over eens dat het gebruik van dakplaten zonder kantlatten in plaats van met kantlatten niet op initiatief van [eisers] is gebeurd. [eisers] kunnen aanspraak maken op een woning die vrij is van gebreken en geschikt is voor normaal gebruik, en dus op een woning zonder knallend dak. Alleen oplossing 7 leidt volgens het rapport van [deskundige 1] aantoonbaar tot dat resultaat.
Zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk?
2.51.
[eisers] houdt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] primair hoofdelijk aansprakelijk voor de herstelkosten. Hij baseert zich daarbij onder meer op het antwoord van [deskundige 1] op vraag 7, waarbij [deskundige 1] zijn visie geeft op de vraag welke partij een bepaald aandeel heeft in de ontstane gebrekkige situatie. [eisers] heeft schade geleden door de fouten in de ontwerptekeningen en onderliggende constructieve berekeningen, die voor rekening van [gedaagde sub 2] komen, en door de schending door [gedaagde sub 1] van zijn waarschuwingsplicht. Een voldoende ervaren en deskundig aannemer had bij het bestuderen van de ontwerptekeningen gezien dat er sprake was van constructieve gebreken en had [eisers] daarop moeten wijzen. Op grond van artikel 6:102 BW zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk verbonden voor de schade, aldus [eisers]
2.52.
[gedaagde sub 2] voert verweer. De aannemer is aansprakelijk voor schade wegens (uitvoerings)fouten die hem toe te rekenen zijn en voor ondeugdelijke bouwstoffen, zoals de dakplaten als deze ondeugdelijk blijken te zijn. De architect is enkel verantwoordelijk voor ontwerp- en berekeningsfouten. De schadeposten zijn goed van elkaar te scheiden. Aan het begrip ‘dezelfde schade’ van artikel 6:102 BW wordt dan ook niet voldaan.
2.53.
Ook [gedaagde sub 1] verzet zich tegen de gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheid. [gedaagde sub 1] is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van gebreken aan het ontwerp. Daarvoor moet [eisers] bij [gedaagde sub 2] zijn. Het was niet aan [gedaagde sub 1] om een analyse te maken van de bouwtekeningen, daarvoor had [eisers] specialisten ingeschakeld. Het gaat niet om eenvoudig voor een uitvoerende aannemer te constateren gebreken in de constructie waar [gedaagde sub 1] zonder meer van op de hoogte zou moeten zijn en waarvoor hij dus zou moeten waarschuwen. [gedaagde sub 1] heeft overigens op enig moment wel aangegeven dat het dak misschien nog eens doorberekend zou kunnen worden; hij wees er daarbij op dat hij enige twijfel had over de sterkte van de dakconstructie. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] aan zijn waarschuwingsplicht voldaan, aldus [gedaagde sub 1] .
2.54.
[eisers] baseert de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] op het schenden van de waarschuwingsplicht van de aannemer (artikel 7:754 BW). De rechtbank is van oordeel dat daarvoor geen grond bestaat.
2.55.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 2] verantwoordelijk was voor het (laten) uitvoeren van de constructieve berekeningen en het vervaardigen van de bouwtekeningen van de woning, en dat [gedaagde sub 1] verantwoordelijk was voor de (ruw)bouw van de woning. [gedaagde sub 2] heeft bedoeld dakplaten met kantlatten voor te schrijven. Dit is specifiek aangegeven in het concept-bestek dat aan [eisers] is toegezonden. In het tussenvonnis is al als vaststaand feit aangenomen dat dit betreffende bestek niet specifiek voor de woning van [eisers] was opgesteld. Er is geen reden om daar op terug te komen. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 8 december 2022 aangegeven dat het concept-bestek ter beschikking is gesteld als praatdocument, maar dat het daar vervolgens gestopt is. [gedaagde sub 2] en [eisers] zijn niet tot een definitief bestek gekomen, zo ook [gedaagde sub 2] . Bij gebreke van een specifiek voor de woning opgesteld en definitief bestek, mocht en moest [gedaagde sub 1] uitgaan van de door [gedaagde sub 2] opgestelde bouwtekeningen voor de woning. Daarop is aangegeven dat dakplaten
‘vzv tengels’gebruikt moesten worden. Ter zitting is komen vast te staan dat tengels niet hetzelfde is als kantlatten. (Ingelijmde) langslatten is wel een synoniem voor kantlatten, maar tengels niet. Daarmee staat vast dat op de bouwtekeningen op basis waarvan [gedaagde sub 1] de bouwwerkzaamheden heeft uitgevoerd niet is voorgeschreven dat dakplaten met kantlatten gebruikt dienden te worden, zoals door [gedaagde sub 2] volgens eigen zeggen wel bedoeld was. Dat [gedaagde sub 1] dakplaten zonder kantlatten heeft besteld en toegepast, komt niet voor zijn rekening. [gedaagde sub 1] mocht uitgaan van de door [gedaagde sub 2] in de bouwtekeningen opgenomen dakplaten. In een situatie waarin een opdrachtgever een architect in de arm neemt voor het (laten) opstellen van constructieve berekeningen en bouwtekeningen, hetgeen specialistische werkzaamheden zijn, gaat de waarschuwingsplicht van de aannemer niet zo ver dat hij moet onderkennen dat de in de tekeningen opgenomen dakplaten ontoereikend zijn voor de gekozen constructie. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen hoofdelijke aansprakelijkheid aanneemt.
2.56.
[gedaagde sub 2] is aansprakelijk voor schade als gevolg van een tekortkoming in de constructieve berekeningen of bouwtekeningen, [gedaagde sub 1] is aansprakelijk voor uitvoeringsfouten. [gedaagde sub 2] gaat in op de verschillende elementen behorend bij oplossing 6, die ook toepasbaar zijn bij oplossing 7. Ten aanzien van de eerste vier elementen, geeft [gedaagde sub 2] aan dat deze veroorzaakt worden door de keuze voor dakplaten zonder kantlatten. Zoals hiervoor overwogen, komt dit voor rekening van [gedaagde sub 2] . Het vijfde element ziet op het vrijmaken van metselwerk en het verbeteren van het bouwkundig detail, en betreft volgens [gedaagde sub 2] een uitvoeringskwestie. De rechtbank is het daarmee eens, zodat dit een element betreft waar [gedaagde sub 1] voor aansprakelijk kan worden gehouden. Uit de overgelegde stukken blijkt geen concreet benoemde kostenpost voor dit element. De rechtbank acht het niet opportuun om zich voor dit ene punt te laten voorlichten door een deskundige. Aan de hand van de op pagina 120 van het rapport van [deskundige 1] opgenomen lijst schat de rechtbank dit onderdeel op € 3.000,- wat voor rekening van [gedaagde sub 1] komt.
2.57.
Bij toepassing van oplossing 7 is een aantal bij tussenvonnis aan [eisers] toegewezen herstelposten feitelijk al inbegrepen of betreffen het werkzaamheden die gelet op de door [deskundige 1] benoemde oplossing niet meer hoeven te worden uitgevoerd. Dit betreft dan ook geen schade meer en deze kosten komen te vervallen.
Voordeelstoerekening, restwaarde en gestegen bouwkosten
2.58.
[gedaagde sub 2] doet een beroep op voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW). Het gaat om een vergelijking van de positie waarin [eisers] nu verkeert met de positie waarin [eisers] had verkeerd indien de maatregelen van oplossing 7 bij aanvang waren genomen. Uit die vergelijking volgt dat er sprake is van een forse verbetering; [eisers] krijgt meer dan waar hij opdracht voor heeft gegeven en voor heeft betaald. Het bedrag dat gepaard gaat met voordeelstoerekening is volgens [deskundige 1] € 32.000,00. Dit is een fors bedrag waaraan niet zomaar voorbij kan worden gegaan, ook niet bij een geringe mate van hinder. Wat betreft de gestegen bouwkosten wijst [gedaagde sub 2] erop dat de bouwkosten ook weer dalen. [gedaagde sub 2] verzoekt de rechtbank de actuele cijfers daarover van het CBS op het moment van wijzen van het vonnis mee te wegen.
2.59.
[gedaagde sub 1] sluit zich wat betreft de voordeelstoerekening en bouwkosten aan bij het standpunt van [gedaagde sub 2] . Aanvullend voert [gedaagde sub 1] aan dat de te vervangen dakplaten een restwaarde van gemiddeld € 25,00 per m2 hebben. Bij de berekening van de hoogte van de schade zal de restwaarde daarvan afgetrokken moeten worden.
2.60.
[eisers] stelt dat er voor voordeelstoerekening geen plaats is. [eisers] ervaart al jarenlang ernstige hinder van gebreken en geluidsoverlast in de woning. Ook kan de woning niet worden afgewerkt hangende de lopende rechtszaak. Nadat deze zaak is afgerond volgt er weer een forse verbouwing waarbij [eisers] vermoedelijk tijdelijk elders moet verblijven en spullen op moet slaan. Al deze omstandigheden maken dat het niet redelijk is voordeelverrekening toe te passen. [eisers] betwist dat de te verwijderen dakplaten restwaarde hebben, gelet op wat [deskundige 1] stelt over uitgelubberde gaten. Eventuele restwaarde levert bovendien geen voordeel op voor [eisers]
2.61.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:100 BW bepaalt dat indien een gebeurtenis naast schade ook voordeel oplevert voor in dit geval [eisers] , dat voordeel bij het vaststellen van de hoogte van de schade moet worden meegerekend, voor zover dit redelijk is. Uit het rapport van [deskundige 1] blijkt duidelijk dat dat voordeel er is, en ook welk bedrag daarmee gemoeid is. Volgens [eisers] is het echter niet redelijk om dit voordeel te verdisconteren, gezien de hinder die hij al jarenlang ondervindt. De rechtbank kan zich inleven dat knalgeluiden in huis door het dak – ook ’s nachts – erg vervelend is voor (het gezin van) [eisers] en tot hinder leidt. Toch is de rechtbank van oordeel dat het redelijk is om het voordeel dat de oplossing voor de gebreken met zich mee brengt te verrekenen met het schadebedrag. Zoals [gedaagde sub 2] terecht stelt gaat het om een fors bedrag. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de hinder zodanig is dat verrekening van een dergelijk groot voordeel achterwege zou moeten blijven. Dit betekent dat de rechtbank bij het vaststellen van de schade rekening houdt met het voordeel dat [eisers] heeft, in die zin dat het voordeel zoals begroot door [deskundige 1] in mindering komt op de schadevergoeding waar [eisers] aanspraak op kan maken.
2.62.
De rechtbank ziet geen reden om de door [gedaagde sub 1] gestelde restwaarde van de dakplaten in mindering te brengen op de schade. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende onderbouwd dat de dakplaten restwaarde hebben, gelet op hetgeen [deskundige 1] opmerkt, maar ook gelet op het tussen partijen vaststaande feit dat dakplaten met een 3mm cachering inmiddels niet meer worden gebruikt.
2.63.
Wat betreft de bouwkosten, constateert de rechtbank dat tegen de gevorderde verhoging en het gestelde percentage van 3,6% op zich geen verweer is gevoerd, zij het dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] verzoeken om rekening te houden met de meest actuele cijfers op het moment van wijzen van het vonnis. De meest actuele cijfers laten (nog) geen duidelijke daling zien. De rechtbank gaat bij de schadeberekening daarom uit van het niet betwiste percentage van 3,6%.
2.64.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 2] zal worden veroordeeld om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 53.995,54 (€ 86.811,49 - € 3.000,00 - € 32.000,00 + € 2.184,05). [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.862,00 (€ 3.000,00 + € 2.862,00, zoals al in het tussenvonnis geoordeeld).
2.65.
[eisers] vordert de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 5 maart 2018 ten aanzien van [gedaagde sub 1] en vanaf 7 december 2019 ten aanzien van [gedaagde sub 2] . De wettelijke rente, waartegen ook geen zelfstandig verweer is gevoerd door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , is vanaf vermelde data toewijsbaar.
Kosten partijdeskundigen
2.66.
[eisers] vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding van de kosten van deskundigen [deskundige 2] en [deskundige 3] . De kosten bedragen € 4.114,00. De kosten waren noodzakelijk omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] aansprakelijkheid af bleven wijzen, aldus [eisers] [gedaagde sub 2] voert aan dat de kosten niet in verhouding staan tot de eventuele aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] , en meent dat het billijk is [gedaagde sub 1] in de kosten te veroordelen. [gedaagde sub 1] meent dat de kosten niet bij hem in rekening gebracht kunnen worden, omdat het geen onpartijdige deskundigen betreft en hij niet gekend is in de keuze voor deze deskundigen.
2.67.
De rechtbank is van oordeel dat voldaan wordt aan de vereisten voor toewijzing van de gevorderde kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. [eisers] heeft in redelijkheid kosten moeten maken om de gestelde schade te onderbouwen. Aangezien de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] voor schade in vergelijking met de mate waarin [gedaagde sub 2] aansprakelijk kan worden gehouden beperkt is, acht de rechtbank het redelijk [gedaagde sub 2] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de gemaakte kosten van deskundigen te veroordelen.
2.68.
De wettelijke rente over het gevorderde bedrag -waartegen ook geen zelfstandig verweer is gevoerd door [gedaagde sub 2] - is toewijsbaar zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.69.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden afgewezen. Uit de door [eisers] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eisers] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Proceskosten
2.70.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] gelden als de in het ongelijk gestelde partijen. Aangezien de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] voor schade in vergelijking met de mate waarin [gedaagde sub 2] aansprakelijk kan worden gehouden beperkt is, acht de rechtbank het redelijk [gedaagde sub 2] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eisers] te veroordelen. De kosten van [eisers] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 106,74
- betaald griffierecht 937,00
- kosten deskundige 11.748,13
- salaris advocaat
4.140,50(3,5 punten × tarief € 1.183,00)
Totaal € 16.932,37
De nakosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum bepaald.
Beslagkosten
2.71.
[eisers] heeft conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak van [gedaagde sub 1] . [eisers] vordert de totale beslagkosten van € 1.264,70 (€ 304,00 aan griffierecht, € 417,70 aan deurwaarderskosten en € 543,00 aan salaris gemachtigde) van [gedaagde sub 1] . Het gelegde beslag is volgens [gedaagde sub 1] ten onrechte gelegd en dient te worden opgeheven. De kosten van het beslag dienen voor rekening van [eisers] te blijven, aldus [gedaagde sub 1] .
2.72.
Artikel 706 Rv bepaalt dat de kosten van het beslag van de beslagene kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Daarvan is geen sprake geweest. [eisers] heeft een vordering op [gedaagde sub 1] en mocht voor de verzekering van verhaal daarvan beslag leggen. De gevorderde kosten zijn toewijsbaar.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eisers] te betalen een bedrag van
€ 58.109,54, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf
7 december 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 5.862,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf 5 maart 2018 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, tot op vandaag aan de kant van [eisers] begroot op een bedrag van € 16.932,37,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de beslagkosten, begroot op € 1.264,70, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 2] respectievelijk [gedaagde sub 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.