Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
De vraagstelling omvat, het uitleggen van de constructieve werking van beiden, en wat het verschil is tussen de twee voorgedragen oplossingen. Het gaat om de door (zijde-) [eiser sub 1] met drukschoren en (zijde-) [gedaagde sub 2] met kantgordingen, en of zij elk een andere constructieve werking hebben.”
€ 92.732,37 aan [eisers] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] in verzuim verkeren, primair respectievelijk vanaf 5 maart 2018 en 7 december 2019, althans subsidiair vanaf enige andere door de rechtbank te bepalen datum, tot de dag van volledige betaling;
primairrecht te hebben op herstel conform oplossing 7 zoals opgenomen in het rapport van [deskundige 1] . Bij deze primaire vordering gaat [eisers] uit van het terugkomen door de rechtbank op de bindende eindbeslissing ten aanzien van de dakelementen, zoals later in dit vonnis wordt toegelicht. De kosten voor herstel zijn begroot op € 90.000,00. Na correctie van posten die ook in het tussenvonnis zijn toegewezen (zodat [eisers] geen posten dubbel vergoed krijgt), en na verhoging met een percentage van 3,6% wegens stijging van de bouwkosten, blijft een bedrag van € 86.811,49 over. [eisers] telt daarbij op de posten die al in het tussenvonnis zijn toegewezen en waar het herstel zoals voorgeschreven door [deskundige 1] niet aan in de weg staat. Het betreft het herstel van de lindvoeg in de buitenmuur (€ 2.184,05 ten aanzien van [gedaagde sub 2] ), de ravelingen van de dakramen en het verstevigen van de randbalken van de zoldervloer (€ 874,83 respectievelijk
€ 2.862,00 ten aanzien van [gedaagde sub 1] ). De totale primaire vordering van [eisers] komt daarmee uit op een bedrag van € 92.732,37.
[deskundige 1] beantwoordt vragen die buiten de reikwijdte van het onderzoek vallen.
Het rapport voldoet niet op het punt van het vernieuwen van alle gordingen (het 6e element in oplossing 6 van [deskundige 1] ).
Het rapport is inhoudelijk ondeugdelijk op het punt van de hoeveelheid bevestigingspunten van de dakplaten
Verder overweegt de rechtbank als volgt. [eisers] heeft terecht opgemerkt dat [deskundige 1] in het rapport aangeeft dat de gordingen van het lage dak worden gebruikt voor bijplaatsen in het hoge dak en dat het lage dak wordt voorzien van nieuwe gordingen met de juiste lengte. De rechtbank ziet hierin geen inconsistentie of onvoldoende inzichtelijkheid. Ten aanzien van de hoeveelheid bevestigingspunten merkt de rechtbank op dat [deskundige 1] uitgaat van een oplossing waarbij het gehele dakvlak alsnog wordt vervangen door andere dakplaten. Dit betreft een andere oplossing dan voorzien door TechnoConsult. Dat in deze andere oplossing niet meer wordt ingegaan op de hoeveelheid bevestigingspunten acht de rechtbank begrijpelijk en maakt het rapport niet ondeugdelijk.
‘vzv tengels’gebruikt moesten worden. Ter zitting is komen vast te staan dat tengels niet hetzelfde is als kantlatten. (Ingelijmde) langslatten is wel een synoniem voor kantlatten, maar tengels niet. Daarmee staat vast dat op de bouwtekeningen op basis waarvan [gedaagde sub 1] de bouwwerkzaamheden heeft uitgevoerd niet is voorgeschreven dat dakplaten met kantlatten gebruikt dienden te worden, zoals door [gedaagde sub 2] volgens eigen zeggen wel bedoeld was. Dat [gedaagde sub 1] dakplaten zonder kantlatten heeft besteld en toegepast, komt niet voor zijn rekening. [gedaagde sub 1] mocht uitgaan van de door [gedaagde sub 2] in de bouwtekeningen opgenomen dakplaten. In een situatie waarin een opdrachtgever een architect in de arm neemt voor het (laten) opstellen van constructieve berekeningen en bouwtekeningen, hetgeen specialistische werkzaamheden zijn, gaat de waarschuwingsplicht van de aannemer niet zo ver dat hij moet onderkennen dat de in de tekeningen opgenomen dakplaten ontoereikend zijn voor de gekozen constructie. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen hoofdelijke aansprakelijkheid aanneemt.
4.140,50(3,5 punten × tarief € 1.183,00)
3.De beslissing
€ 58.109,54, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf
7 december 2019 tot de dag van volledige betaling,