ECLI:NL:RBZWB:2023:1746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5299
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen zuiveringsheffing en WOZ-beschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 15 maart 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen zuiveringsheffing opgelegd, alsook een WOZ-beschikking met betrekking tot de waarde van een onroerende zaak. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende gegrond heeft verklaard en de aanslagen en de WOZ-beschikking heeft vernietigd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank de beroepen op 1 februari 2023 heeft behandeld.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar misbruik van recht aanvoert, maar oordeelt dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van haar rechtsmiddelen om de proceskostenvergoeding aan te vechten. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht. Belanghebbende heeft in haar beroepen een aantal gronden aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding terecht heeft vastgesteld op basis van de Beleidsregels.

Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een vergoeding voor immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden en wijst het verzoek om vergoeding voor immateriële schade af. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en blijft de uitspraak van de heffingsambtenaar in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/5299, 20/5300 en 20/5301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2023 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant(waterschap Brabantse Delta en de gemeente Breda; de heffingsambtenaar).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 februari 2020.
1.2
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen zuiveringsheffing bedrijfsruimten betreffende het object [adres] te [plaats] (het object), met dagtekening 31 juli 2019 en aanslagnummers [aanslagnummer] en [aanslagnummer], opgelegd (de aanslagen zuiveringsheffing).
Tevens heeft de heffingsambtenaar bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van 31 juli 2019 de waarde van het object op 1 januari 2017 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 139.000 (de WOZ-beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen gebruiker van de gemeente [plaats] voor het jaar 2018 opgelegd (de aanslag OZB).
1.3
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en zuiveringsheffing vernietigd.
1.4
Belanghebbende heeft beroepen ingediend tegen de uitspraken op bezwaar. De rechtbank heeft aan de beroepen inzake de aanslagen zuiveringsheffing voor de jaren 2017 en 2018 respectievelijk de zaaknummers BRE 20/5299 en 20/5300 toegekend, en aan het beroep inzake de WOZ-beschikking het zaaknummer BRE 20/5301.
1.5
Op 13 november 2020 heeft de rechtbank in alle drie de procedures een
8:54-uitspraak gedaan. Hiertegen heeft belanghebbende succesvol verzet ingesteld. De
8:54-uitspraken zijn komen te vervallen en de procedures zijn voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden op 13 november 2020.
1.6
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.7
De rechtbank heeft de beroepen op 1 februari 2023, gelijktijdig maar niet gevoegd, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.

Feiten

2.1
Belanghebbende is de eigenaar van het object [adres] te [plaats].
2.2
De heffingsambtenaar heeft vastgesteld dat belanghebbende ten onrechte is aangemerkt als gebruikster van de onroerende zaak [adres] te [plaats]. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar geconstateerd dat de aanduiding van het object op de aanslagbiljetten inzake de zuiveringsheffing mogelijk tot verwarring kan leiden. In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar daarom de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en zuiveringsheffing vernietigd. Daarbij drie afzonderlijke proceskostenvergoedingen toegekend van € 130,50 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 261 en een wegingsfactor 0,25).

Beoordeling door de rechtbank

Misbruik van recht
3.1
De heffingsambtenaar stelt dat sprake is van misbruik van recht en verzoekt de rechtbank om de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe voert hij aan dat de gemachtigde van belanghebbende standaard (WOZ-)beroepschriften indient, ook in de zaken betreffende de aanslagen zuiveringsheffing. In dit geval is geen sprake meer van fiscale geschillen en kan de gemachtigde niets meer voor belanghebbende betekenen. Hij procedeert slechts voor eigen financieel gewin.
3.2
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid om bij de belastingrechter beroep in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. [1] In dit geval heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de haar ter beschikking staande rechtsmiddelen om de naar haar mening onvolledig toegekende proceskostenvergoeding aan te vechten. Dat haar gemachtigde de beroepen gestart is met algemene beroepschriften en pas later (in de brief van 16 mei 2022) heeft aangevoerd dat het geschil de proceskostenvergoeding betreft, betekent niet dat de beroepen evident zijn ingesteld voor een ander doel. Ook de omstandigheid dat het een geschilpunt betreft wat een gering partijdebat meebrengt, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van misbruik van procesrecht.
De beroepsgronden
4. Belanghebbende heeft in alle beroepen een algemeen geformuleerd (WOZ-) beroepschrift en meerdere aanvullingen daarop ingediend.
Bij brief van 16 mei 2022 heeft belanghebbende aangevoerd dat de beroepen zijn ingediend omdat:
a. de heffingsambtenaar niet de juiste/volledige proceskostenvergoeding heeft berekend;
b. de tenaamstelling van de bestreden aanslag onjuist/incompleet is;
c. er nog een enkel inhoudelijk - nagekomen - punt speelt;
d. verzocht is om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
Ter zitting heeft belanghebbende de beroepsgronden beperkt tot de niet juiste/volledige proceskostenvergoeding en het verzoek om een vergoeding voor immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De proceskostenvergoeding
5.1
Belanghebbende stelt recht te hebben op € 522 per bezwaarprocedure, zijnde 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 261 en een wegingsfactor 1.
5.2
De heffingsambtenaar is bij de vaststelling van de aan belanghebbende toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase uitgegaan van hetzelfde aantal punten en waarde per punt, maar van een wegingsfactor "zeer licht" (0,25). Ter onderbouwing heeft de heffingsambtenaar verwezen naar het Besluit proceskosten bestuursrecht en de ‘Beleidsregels vergoeding kosten voorprocedures Belastingsamenwerking West-Brabant’ (de Beleidsregels), waaruit volgt dat een zaak in beginsel aangemerkt wordt als "zeer licht" (0,25) indien de belanghebbende in het bezwaar niet meer dan één grief aanvoert en die grief niet nader onderbouwd is.
5.3
De rechtbank stelt vast dat (de gemachtigde van) belanghebbende in alle drie de bezwaarprocedures uitsluitend een standaard (WOZ-)bezwaarschrift heeft ingediend en tijdens de hoorzitting voor de drie zaken gezamenlijk slechts heeft benoemd dat belanghebbende ten onrechte is aangemerkt als gebruikster. Op basis hiervan heeft de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en zuiveringsheffing 2017 en 2018 vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar het gewicht van de zaak terecht en conform de Beleidsregels aangemerkt als "zeer licht" en een wegingsfactor van 0,25 toegepast.
5.4
De rechtbank zal de beroepen daarom ongegrond verklaren.
Overschrijding redelijke termijn
6.1
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding voor immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de onderhavige geschillen beslecht hadden moeten zijn.
6.2
De rechtbank overweegt dat in dit geval de redelijke termijn van twee jaar is aangevangen met de ontvangst van de bezwaarschriften door de heffingsambtenaar op 1 augustus 2019. Deze periode is ten einde gekomen op 7 februari 2020 met de gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB en zuiveringsheffing. Daarmee is namelijk een einde gekomen aan de geschillen inzake de belastingheffing. [2] Dat daarna nog beroepsprocedures zijn gevoerd over de proceskosten maakt dit niet anders. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding voor immateriële schade.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren. De uitspraken op bezwaar blijven dus in stand. Het verzoek om vergoeding voor immateriële schade zal worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding voor immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 15 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10106.
2.Zie Hoge Raad, 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.