In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2018, ter hoogte van € 20.701, en daarnaast een vergrijpboete van € 10.350. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, evenals meerdere inspecteurs van de belastingdienst.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en dat de boete, na vermindering door de inspecteur, terecht is opgelegd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur in zijn bewijslast is geslaagd, waarbij hij heeft aangetoond dat de belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. De rechtbank wijst op de stelselmatige afwijkingen in de administratie van de belanghebbende en het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie.
De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag naar € 19.679 en de boetebeschikking naar € 8.363, waarbij ook de belastingrente dienovereenkomstig wordt verminderd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden en dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die in totaal € 2.266 bedraagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.