ECLI:NL:RBZWB:2023:1859

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
9987678 CV EXPL 22-2586 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde wegens tekortkomingen huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting TBV en de bewindvoerder van de gedaagde. De gedaagde huurt sinds 29 november 2020 een woning van TBV, maar er zijn ernstige tekortkomingen geconstateerd in de nakoming van de huurovereenkomst. TBV heeft de gedaagde gedagvaard omdat hij niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, wat in strijd is met de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft, ondanks dat hij dit betwistte. De rechter heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van de gedaagde, waaronder het niet bewonen van de woning en het veroorzaken van overlast, voldoende zijn om de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft de bewindvoerder van de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van de huurachterstand en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat TBV het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
Zaaknummer: 9987678 CV EXPL 22-2586
vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
Stichting TBV,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.L.T. Roks, advocaat te Tilburg,
tegen
[bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan
[gedaagde], wonende te [woonplaats] ,
zaakdoende te ( [postcode 1] ) [plaats 1] , aan het [adres 1] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg.
Partijen worden door de kantonrechter hierna TBV, de bewindvoerder en [gedaagde] genoemd. De bewindvoerder en [gedaagde] gezamenlijk zullen ook worden aangeduid als [gedaagde] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De verdere procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 21 september 2022 en de daarin genoemde stukken;
b. de brief van mr. Roks van 16 januari 2023 met producties 20 en 21;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 24 januari 2023.
1.2
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties, gaat de kantonrechter -voor zover thans van belang- uit van de volgende feiten:
[gedaagde] huurt sinds 29 november 2020 van TBV de woning aan de [adres 2] (hierna: het gehuurde), dit tegen een maandelijkse huurprijs van laatstelijk
€ 504,15.
b. In de huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 2Het gehuurde is uitsluitend bestemd om voor huurder en voor zover van toepassing de leden van zijn huishouden als woonruimte te dienen. Huurder zal het gehuurde als hoofdverblijf gebruiken met al de leden van zijn huishouden.
(…)
Artikel 9
Op deze overeenkomst is de Algemene Huurvoorwaarden Huurovereenkomst Zelfstandige Woonruimte no. 20-01(…)
van verhuurder van toepassing.” (hierna: de algemene huur-
voorwaarden).
c. In de algemene huurvoorwaarden is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 7
U gaat fatsoenlijk om met uw woning, uw omwonenden en uw verhuurder. U zorgt ervoor dat omwonenden geen overlast of hinder ondervinden van u, uw huisgenoten, huisdieren of eventueel bezoek in of om de gehuurde woning of gemeenschappelijke ruimten. U bent ook aansprakelijk voor het gedrag van iedereen die met uw goedvinden het gehuurde gebruiken of zich daar bevinden.(…)
7.2
U woont voortdurend in de woning die u van TBV Wonen huurt (met de leden van uw huishouden). De gehuurde woning is uw hoofdverblijf(…)
Huurder zal in het gehuurde zijn exclusieve hoofdverblijf houden en huurder heeft er bij voortduring zijn hoofdverblijf. Het gehuurde als pied-à-terre/als tweede woning is niet toegestaan.(…)
d. De wijkbeheerder van TBV ( [wijkbeheerder] ) heeft op 12 mei 2020 een notitie geschreven met zijn bevindingen tot dan toe met betrekking tot [gedaagde] en het gehuurde. Deze notitie luidt als volgt:
“ -
Vanaf de eerste dag dat dhr. [gedaagde] de huurovereenkomst heeft getekend heeft de
afdeling Fraude van de Gemeente mij op de hoogte gesteld of dit een huurovereen-komst van TBV wonen was. Er blijkt met de huurovereenkomst wat geknoeid letters weggehaald te zijn.
  • Ik ben met [naam 1] nu vier keer aan de deur geweest geen bewoner steeds thuis
  • Melding ontvangen van hard rijden met een auto bewoner heeft hem aangesproken en anders zou hij het regelen omdat er ook kleine kinderen spelen
  • Politie inval gedaan, deur vernield, blijkt een schijnwoning te zijn, in koelkastje zaten hennep plantjes en een klein tentje bovenop. Fotos zijn in dossier geïmporteerd
  • Meldingen twee ondertussen van geluidsoverlast harde muziek, boor-zaagmachine ontvangen.
  • Leefbaarheidsdossier aangemaakt
  • Incasso, al huurachterstand, incasso op de hoogte gebracht om er bovenop te gaan zitten”.
e. De toenmalige leefbaarheidsconsulent van TBV ( [consulent 1] ) heeft [gedaagde] bij
e-mail van 26 mei 2020 aangeschreven op de diverse woonproblemen, waaronder op het feit dat er vermoedens zijn dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft.
f. Onder andere vanwege de huurachterstanden is [gedaagde] bij beschikking van
23 oktober 2020 door de kantonrechter onder bewind gesteld. De bewindvoerder heeft TBV bij brief van 3 december 2020 van het bewind op de hoogte gebracht.
g. Voordat TBV van het bewind op de hoogte kwam, had zij [gedaagde] al gedagvaard in verband met een bestaande huurachterstand. Daarbij vorderde TBV ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Op 19 januari 2021 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij vonnis van 3 februari 2021 is de huurovereenkomst met ingang van 4 februari 2021 ontbonden en is de ontruiming van het gehuurde voorwaardelijk uitgesproken.
h. Na de zitting van 19 januari 2021 zijn partijen een gebruiksovereenkomst aangegaan. Hierin zijn diverse voorwaarden overeengekomen voor het voortgezet gebruik van de woning. De belangrijkste voorwaarden waren dat de gebruiksovereenkomst minimaal 12 maanden zou duren vanaf de datum van de officiële uitspraak, dat de ‘huur’ en de huurachterstand betaald zouden (blijven) worden, dat [gedaagde] zich als een nette huurder zou gedragen en geen overlast zou veroorzaken. Ook zou [gedaagde] begeleiding van een hulpverlener accepteren. Bovendien is in de gebruiksovereenkomst benadrukt dat het een allerlaatste kans van [gedaagde] was om de woning te behouden.
i. Op 24 januari 2021 heeft TBV (in de persoon van [wijkbeheerder] ) een e-mail van de [wijkagent] ontvangen. Deze e-mail luidt als volgt:

Hoi [wijkbeheerder] ,
Afgelopen vrijdag 22/1 21:30u(…)
bij een overlast melding geweest.
(…)
Ter plaatse gegaan ivm melding overlast klusgeluid en mogelijk Vernielen/verbreken van een toegangsdeur zonder toestemming.
Bij aankomst zagen wij licht branden in de woning en hoorde wij een hard geluid.Dit geluid klonk als een sissend geluid zoals het geluid van het openen en sluiten van een kraan van een drukcilinder. Wij vermoeden van een lachgascilinder.
Op het adres zou woonachtig zijn [gedaagde] .
Woning is van woningbouwvereniging TBV.
Pand is bekend met veel overlast.
Op aanbellen kwam in eerste instantie geen reactie.
In het pand waren duidelijk stemmen hoorbaar.
Uiteindelijk na aankloppen en aanbellen op ander pand werd er alsnog open gedaan.
[naam 2] opende de deur. Wij vertelde hem onze komst en vroegen of hij de bewoner was.
Hij gaf aan niet de bewoner te zijn, maar hier wel te logeren.
Hierop vroegen wij naar de bewoner, maar deze was er niet volgens hem en zou bij zijn vriendin zijn. Op de vraag of er nog iemand in de woning was zei hij nog een vriend.
Wij vroegen hem om een identiteitsbewijs en of hij het telefoonnummer van de eigenaar had(…)
. Hij begon hierop zelf via Whats-app berichten te versturen naar het [telefoonnummer] , dit zou het nummer van [gedaagde] zijn.
Hierop dit nummer gebeld, maar kreeg steeds geen contact en er was geen voice-mailbericht ingesproken waarop zijn naam te horen was, alleen het nummer.
Tijdens ons gesprek kwam er steeds een jonge man bij staan met een lachgasballon in zijn mond en deze was zeer recalcitrant en opstandig en probeerde het gesprek met [naam 2] steeds te verstoren. Hierop hem even heel streng aangesproken en rechtgezet.
Daar de bewoner er niet was hebben wij de woning betreden en van iedereen die aanwezig was de identiteit vastgesteld. Bleek dat er in de woning nog 3 meisjes waren er waren dus5 personen in de woning die niet uit 1 huishouden kwamen en ook niet in de woning thuishoorden.
In de kamer stond een 5 liter lachgastank en op een van de slaapkamers lag een 10 liter lachgastank.
(…)
Melding ook doorgezet naar de TBV ivm aangetroffen situatie.”.
j. Naar aanleiding van de e-mail van 24 januari 2021 van de wijkagent, heeft TBV op
16 maart 2021 een huisbezoek afgelegd. Tijdens dit bezoek werd niet geconstateerd dat er vreemde mensen in het gehuurde zouden verblijven en/of slapen.
k. Op 16 december 2021 heeft TBV een melding ontvangen dat iemand de voordeur van het gehuurde aan het vernielen was. Naar aanleiding van deze melding heeft TBV een verslag opgesteld, dat als volgt luidt: “
Op donderdag 16 december is er een melding binnen gekomen dat iemand de deuren aan het vernielen was bij de woning. Medewerkers van TBV zijn gaan kijken. Politie was ook op locatie. Bleek dat ene [naam 3] een daklozen de berging van [gedaagde] gebruikt om te overnachten. Politie viel het al op dat ze al enkele weken geen meldingen meer kregen over deze bekende. [naam 3] was ook in het bezit van een sleutel. Deze [naam 3] was om een onbekende reden de voordeur van de woning van [gedaagde] aan het intrappen. [gedaagde] was niet aanwezig. Deur is en glas is vernield.
In de woning troffen ze twee dames aan. Gezien hun kleding en gedrag zouden is het rieeel dat het prostituees betreffen.
[gedaagde] is ook bevriend met [voornaam] van de [adres 3] waar onlangs prostituees zijn aangetroffen.
Aankomende week gaan we her mee verder.”
l. Op 23 december 2021 zou een gesprek tussen TBV en [gedaagde] plaatsvinden om het incident van 16 december 2021 alsmede de eventuele consequenties daarvan te bespreken. De begeleider van [gedaagde] zou daar ook bij aanwezig zijn. TBV (in de persoon van de leefbaarheidsconsulent [consulent 2] ) en de begeleider van [gedaagde] waren op het afgesproken moment op 23 december aanwezig, maar [gedaagde] zelf was er niet. Hij gaf telefonisch aan de afspraak te zijn vergeten en op dat moment in België te zijn.
[consulent 2] heeft vervolgens nog de buitenkant van de woning geïnspecteerd en ook, waar mogelijk, naar binnen gekeken. De woning zag er vervuild uit en bleek vol met dozen en andere spullen. Ook bleken er camera’s en een sleutelkastje te hangen aan het balkon.
m. Naar aanleiding van deze constateringen en de daaraan voorafgaande bevindingen heeft TBV [gedaagde] bij brief van 23 december 2021 in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst zelf op te zeggen, ter vermijding van een juridische procedure.
n. [gedaagde] heeft TBV bij e-mail van 29 december 2021 meegedeeld dat hij niet van plan was de huurovereenkomst op te zeggen, dat anderen het voor hem zouden hebben verpest en dat TBV onjuiste en onterechte conclusies heeft getrokken.
o. Op 18 februari 2022 heeft TBV een brief van de bewoner van de [adres 4] ontvangen. In deze brief verklaart de betreffende bewoner, samengevat, dat [gedaagde] nooit zelf in de woning heeft gewoond. Er zou bijna een half jaar een andere jongen met zijn vriendin hebben gewoond. Verder zou [gedaagde] er in het weekend wel eens zijn en dan vaak met vrienden, wat meestal tot overlast leidt als gevolg van het draaien van muziek, het gebruik van lachgas en schreeuwende mensen. De omwonende stelt dat [gedaagde] tegen hem gezegd heeft dat hij meestal bij zijn vriendin verblijft, die in de [wijknaam] woont.
p. TBV heeft besloten verder onderzoek te doen naar het feitelijke gebruik van de woning en heeft daartoe op 25 maart 2022 aan RIWA recherche en advies (hierna: Riwa) opdracht gegeven. De heer [particulier rechercheur] van Riwa, heeft in de maanden april en mei 2022 observatieonderzoek ter plaatse verricht en over de bevindingen gerapporteerd.
q. TBV heeft [gedaagde] op 5 juli 2022 gedagvaard.

3.De vordering en het verweer

3.1
TBV vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en [bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde] , te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, alsmede om [bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde] , te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 504,15 per maand vanaf de dag van ontbinding van de huurovereen-komst tot de dag van feitelijke ontruiming, met veroordeling van hem in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van TBV in de proceskosten.
3.3
De kantonrechter zal hierna (in onder 4. De beoordeling), voor zover van belang, ingaan op de stellingen en verweren van partijen.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Bij zijn vonnis van 3 februari 2021 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen met ingang van 4 februari 2021 ontbonden. Gesteld noch gebleken is dat daarna een nieuwe huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Nu beide partijen in deze procedure echter uitgaan van het nog bestaan van een huurovereenkomst, zal de kantonrechter bij zijn beoordeling daarvan uitgaan, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling al heeft laten weten.
4.2
Kern van het geschil is de vraag of sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
Uit artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verplichtingen kan leiden tot gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beantwoor-ding van de vraag of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.3
TBV heeft haar beroep op ontbinding van de huurovereenkomst, samengevat, op het volgende gebaseerd. [gedaagde] is op het moment van dagvaarden, maar ook daarna nog, tekort geschoten in zijn verplichting om het gehuurde zelf te bewonen en om er zijn hoofdverblijf te hebben. TBV verwijst daarvoor naar de vaststaande feiten en naar de rapportage van Riwa. Uit die rapportage volgt dat:
  • behalve de omwonende van [nummer 1] , de omwonende van [nummer 2] ook heeft verklaard dat [gedaagde] de woning zelf niet bewoont;
  • de rechercheur [gedaagde] gedurende het observatieonderzoek nimmer in of bij de woning heeft gezien, op aanbellen bij de woning werd ook nimmer gereageerd.
Afgezien van het niet hebben van hoofdverblijf, is [gedaagde] ook op andere fronten tekort geschoten. Er is namelijk ook strijd met de verplichting om zich als goed huurder te gedragen en om goed voor de woning te zorgen. [gedaagde] is verder ook tekortgeschoten in zijn verplichting om de woning (althans de daarbij behorende berging) niet zonder toestemming van TBV onder te verhuren c.q. in gebruik te geven aan derden (in dit geval aan een bekende dakloze). Deze tekortkomingen zijn van voldoende gewicht voor de ontbinding van de huurovereenkomst, aldus TBV. Tijdens de mondelinge behandeling heeft TBV ook nog gewezen op de door haar ingebrachte aanvullende stukken. Als productie 20 is er een verslag van een huisbezoek op 9 november 2022 van de leefbaarheidsconsulent [naam 4] overgelegd, met foto’s. Het appartement maakte geen bewoonde indruk. Dit omdat er nagenoeg geen levensbehoeften, zoals voedsel, in de woning aanwezig waren maar ook omdat er geen kleding aanwezig was. Wel stonden naast de salontafel op de grond twee cilinders en eromheen lagen meerdere ballonnen.
4.4
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord van 7 september 2022 betwist dat hij niet langer zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Uit de verklaring van de bewoner van [nummer 1] is dat in ieder geval niet op te maken. De verklaring van de bewoner van [nummer 2] is eveneens nogal vaag. Ook daaruit wordt niet duidelijk hoe deze getuige aan de kennis komt en of deze uit eigen waarneming verklaart. In de periode van 13 april 2022 tot 20 mei 2022 is de woning regelmatig bezocht ter observatie. Uit deze observatie blijkt dat er in de avond weinig beweging in of rondom de woning zichtbaar is. Duidelijk is wel dat soms de verlichting aan is en soms uit. Ook is vermeld dat de brievenbus leeg is. Kortom, er is wel degelijk leven rondom de woning. Anders zou de brievenbus vol zitten en zou de verlichting steeds uit staan. Uit deze observatie is dus niet de conclusie te trekken dat de woning niet bewoond zou worden door [gedaagde] . Dit gaat temeer op nu [gedaagde] sinds juni 2022 wordt begeleid door Stichting MEE. [gedaagde] is geen standaard huurder en heeft een wat afwijkende leefstijl wat zou kunnen verklaren waarom er weinig activiteit in de woning zichtbaar is. Hij heeft echter nog steeds zijn hoofdverblijf in het gehuurde. Uit de observatie blijkt overigens ook niet dat de woning aan derden in gebruik is gegeven.
Hoofdverblijf in het gehuurde
4.5
Voor de beoordeling van deze zaak is allereerst van belang dat [gedaagde] op grond van artikel 7.2 van de algemene huurvoorwaarden bij voortduring zijn hoofdverblijf dient te hebben in het gehuurde. Dit vloeit ook voort uit de tekst en strekking van artikel 2 van de huurovereenkomst. Wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen, schiet [gedaagde] jegens TBV tekort in de nakoming van de huurovereenkomst.
4.6
Uit vaste rechtspraak volgt dat uitgangspunt is dat sprake is van het houden van hoofdverblijf in een woning, als het leven van de huurder zich in hoofdzaak in en vanuit de woning afspeelt. Bepalend hierbij is waar de huurder daadwerkelijk woont, van waar hij werkt en/of zijn zaken behartigt en zijn goederen en eigendommen beheert. Ook van grote betekenis is de plaats waar iemand regelmatig ’s nachts slaapt. Voor de beoordeling of iemand op een bepaalde plaats zijn hoofdverblijf heeft, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
4.7
Uit vaste rechtspraak volgt eveneens dat als de verhuurder gemotiveerd stelt dat de huurder de huurovereenkomst overtreedt doordat hij zijn hoofdverblijf niet (meer) in het gehuurde heeft, de bewijslast van het ontbrekend hoofdverblijf op de verhuurder blijft rusten, maar dat van de huurder mag worden verlangd dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verhuurder om de verhuurder aanknopingspunten voor een eventuele bewijslevering te verschaffen (zie ECLI:NL GHAMS:2019:1109). Het ligt immers voor de hand dat de huurder over concrete en relevante gegevens beschikt die het gebruik van het gehuurde als hoofdverblijf door hem ondersteunen. Dit houdt in dit geval concreet het volgende in: als TBV gemotiveerd heeft gesteld dat [gedaagde] de huurovereenkomst overtreedt doordat hij zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, blijft de bewijslast van dit feit op TBV rusten, maar mag van [gedaagde] wel worden verwacht dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn stelling dat hij wel zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Verstrekt [gedaagde] deze feitelijke gegevens niet, dan kan de kantonrechter de stelling van TBV als onvoldoende betwist voor waar aannemen (zie voor dit laatste ECLI:NL:HR:2006:AZ1083).
4.8
Ter onderbouwing van haar standpunt dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichting om bij voortduring zijn hoofdverblijf te hebben in het gehuurde heeft TBV de volgende schriftelijke bewijsstukken in het geding gebracht:
de notitie van 12 mei 2020, die hierboven (in onderdeel 2. d.) is weergegeven en waaruit -voor zover thans van belang- blijkt dat [gedaagde] bij vier huisbezoeken steeds niet thuis werd aangetroffen;
de e-mail van de wijkagent van 24 januari 2021, die hierboven (in onderdeel 2. i.) is weergegeven;
het verslag van 16 december 2021, dat hierboven (in onderdeel 2. k.) is weergegeven;
e brief van 18 februari 2022 van de bewoner van [nummer 1] ;
de rapportage van Riwa;
het verslag van het huisbezoek op 9 november 2022.
4.9
Daarnaast heeft TBV tijdens de mondelinge behandeling ook nog gewezen op de aanwezigheid van het sleutelkastje aan het balkon. Dat kastje is niet door haar aangebracht. Derden kunnen zo een sleutel van de woning bemachtigen en de woning gebruiken.
Als [gedaagde] zelf de woning zou bewonen, zou er geen sleutelkastje hoeven hangen.
zou dan zelf bezoek kunnen binnenlaten.
4.9.1
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling hierop aangegeven dat het sleutelkastje er al hing toen hij de woning betrok en dat er geen sleutel in zit. Dat is door TBV ook niet bewezen, aldus [gedaagde] .
4.9.2
Ondanks zijn ontkenning vindt de kantonrechter het aannemelijk dat [gedaagde] het sleutelkastje heeft geplaatst/laten plaatsen. Dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat er geen sleutel in het sleutelkastje zit, kan hij immers alleen verklaren als hij de code van dat kastje kent.
4.1
Op grond van wat hierboven in de onderdelen 4.8 en 4.9 is weergegeven, acht de kantonrechter de stelling van TBV, dat [gedaagde] op het moment van dagvaarden maar ook daarna nog tekort is geschoten in zijn verplichting om in het gehuurde zijn hoofdverblijf te hebben, voorshands bewezen. Uit dit alles, in onderlinge samenhang bezien, komt de kantonrechter namelijk tot het oordeel dat het leven van [gedaagde] zich op het moment van dagvaarden op 5 juli 2022, maar ook nog op 9 november 2022, niet in hoofdzaak in en vanuit het gehuurde afspeelde, maar dat hij er hooguit af en toe kwam om te chillen.
4.11
Vervolgens is het aan [gedaagde] om feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van zijn stelling dat hij wel zijn hoofdverblijf had in het gehuurde. De kantonrechter stelt echter vast dat het in deze zaak geheel ontbreekt aan dergelijke gegevens. [gedaagde] heeft hiertoe bijvoorbeeld geen verklaringen van andere omwonenden of van de Stichting MEE overgelegd. Ook zijn stelling tijdens de mondelinge behandeling dat hij vaak boodschappen doet bij de plaatselijke supermarkt heeft [gedaagde] niet (met rekeningafschriften van pinbetalingen of kassabonnen) onderbouwd. Evenmin heeft [gedaagde] zijn gas-, water- en elektriciteitsverbruik in het geding gebracht. Onder deze omstandigheden zal de kanton-rechter de stelling van TBV als onvoldoende betwist voor waar aannemen.
4.12
Dit betekent dat [gedaagde] niet aan zijn verplichting heeft voldaan om bij voortduring zijn hoofdverblijf te hebben in het gehuurde, zodat sprake is van een tekortkoming. Alleen deze tekortkoming is naar het oordeel van de kantonrechter al ernstig genoeg om de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming te rechtvaardigen. De andere door TBV nog gestelde tekortkomingen behoeven dan ook geen nadere bespreking meer. Het feit dat [gedaagde] nergens duurzaam terecht kan, wat zijn begeleiding alleen maar zal verergeren, zoals [gedaagde] in de conclusie van antwoord heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Het risico van het moeten verlaten van de woning had [gedaagde] zich al eerder kunnen en moeten realiseren. Zeker nu hij op basis van de gebruiksovereenkomst sinds
4 februari 2021 een gewaarschuwd mens was die zich geen nieuwe misstappen kon veroorloven.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.13
Hoewel [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van TBV om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en deze vordering alleen al daarom toegewezen kan worden, zal de kantonrechter op verzoek van TBV de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad als volgt motiveren.
Het belang van TBV om het vonnis onmiddellijk te kunnen executeren ondanks een eventueel hoger beroep weegt in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter zwaarder dan het belang van [gedaagde] om dat niet te doen. Zoals in onderdeel 4.12 is overwogen, is sprake van een niet geringe tekortkoming en gold [gedaagde] bovendien als een gewaarschuwd mens. Het verlies van zijn woning en zijn woonrecht is door hemzelf veroorzaakt vanwege deze tekortkoming. Daartegenover staat dat het hier om een schaarse sociale huurwoning gaat en TBV als woningstichting verantwoordelijk is voor een rechtvaardige verdeling van die woningen onder haar doelgroep, de financieel minder draagkrachtigen binnen onze maatschappij. Er zijn veel minder sociale huurwoningen dan dat er vraag naar is en vele kandidaten voor een dergelijke woning staan daarvoor jaren op de wachtlijst. TBV heeft er, zoals zij terecht heeft aangevoerd, groot belang bij dat de woning die [gedaagde] blijkbaar geruime tijd niet nodig heeft gehad, zonder veel vertraging ter beschikking wordt gesteld aan zo’n kandidaat op de wachtlijst.
4.14
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
Proceskosten4.15 [bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde] , zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van TBV. Die kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 659,57 (bestaande uit € 133,57 aan dagvaardings-kosten, € 128,- aan griffierecht en € 398,- (2 punten á € 199,- per punt voor de dagvaarding en voor de mondelinge behandeling) aan salaris voor de gemachtigde van TBV.
4.16
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Dit betekent dat als TBV na deze uitspraak ook nog kosten zou moeten maken (de nakosten), [bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde] , daarvoor nog een bedrag zal moeten betalen van € 99,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de eventuele betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie ECLI:NL: HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
ontbindt met ingang van 16 maart 2023 de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woonruimte, staande en gelegen te ( [postcode 2] ) [plaats 2] aan de [adres 2] ;
5.2
veroordeelt [bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde] , om het gehuurde binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten, met alle goederen en al de personen die van de kant van [gedaagde] in het gehuurde verblijven, en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van TBV te stellen;
5.3
veroordeelt [bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde] om aan
TBV te betalen:
  • een bedrag van € 504,15 per maand voor iedere maand of gedeelte daarvan, vanaf 16 maart 2023 tot de dag van de ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat het bedrag opeisbaar is geworden tot de dag van de volledige betaling;
  • een bedrag van € 659,57 aan proceskosten;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.