ECLI:NL:RBZWB:2023:1894

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2987
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in WW-uitkering na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T.H.M.M. Kusters, had eerder een WW-uitkering aangevraagd bij het UWV, welke was toegekend op basis van betalingsonmacht van zijn werkgever. Na een bezwaarprocedure had het UWV het bestreden besluit ingetrokken en besloten om de WW-uitkering over een langere periode te berekenen, wat leidde tot een nabetaling aan de verzoeker. Hierop trok de verzoeker zijn beroep in, maar vroeg hij wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het UWV gaf aan bereid te zijn de kosten van de rechtsbijstand te vergoeden. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het UWV tegemoet was gekomen aan het beroep van de verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 837,- voor de rechtsbijstand, en het UWV is tevens verplicht om het griffierecht van € 49,- te vergoeden aan de verzoeker.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

HTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2987 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.H.M.M. Kusters),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 januari 2021 (primair besluit) heeft het UWV aan verzoeker een uitkering toegekend op grond van artikel 61 van de Werkloosheidswet (WW) wegens de betalingsonmacht van zijn werkgever [naam werkgever]
In het besluit van 3 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoeker dat gericht was tegen de berekening van deze uitkering ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 20 december 2022 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten de WW-uitkering over een langere periode te berekenen en aan verzoeker een nabetaling te doen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat het zich kan vinden in het vergoeden van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.