ECLI:NL:RBZWB:2023:1928
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een lunchroom/brasserie, vastgesteld op € 259.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, die de onroerende zaak gebruikt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 16 februari 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak moet onderbouwen en dat dit moet gebeuren aan de hand van vergelijkingsobjecten. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de coronapandemie een negatieve invloed heeft gehad op de waarde van de onroerende zaak, maar de rechtbank oordeelt dat de pandemie op de waardepeildatum nog niet had plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een waardedaling rechtvaardigen. Bovendien heeft de heffingsambtenaar voldoende marktgegevens overgelegd ter onderbouwing van de WOZ-waarde.
De rechtbank wijst ook het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade af, omdat de behandeling van de zaak binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.