ECLI:NL:RBZWB:2023:1937

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3037
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2 april 2019 een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit besluit, genomen op 17 juni 2021, betrof de herziening, intrekking en terugvordering van zijn uitkering. De rechtbank heeft de zaak op 9 maart 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college.

Het college had eerder besluiten genomen op 2 en 8 februari 2021, waarin het recht op bijstand over verschillende maanden werd ingetrokken en herzien, en eiser werd opgedragen een bedrag van € 11.505 terug te betalen. In het bestreden besluit werd dit bedrag verlaagd naar € 9.689,58, maar eiser was het niet eens met de herziening en intrekking van zijn uitkering. Hij voerde aan dat hij niet kon aantonen waar de gestorte bedragen vandaan kwamen en dat deze niet mochten leiden tot herziening van zijn uitkering.

De rechtbank oordeelde dat de herziening en intrekking van de bijstandsuitkering terecht waren, omdat eiser contante stortingen en overboekingen van derden niet had gemeld aan het college. De rechtbank stelde vast dat deze bedragen als inkomsten moesten worden aangemerkt, en dat eiser zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, in aanwezigheid van griffier mr. E.M.A. Vissers-van Es, en werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3037 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit) inzake de herziening, intrekking en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Eiser ontvangt sinds 2 april 2019 een uitkering op grond van de PW.
1.2
Het college heeft bij besluit van 2 februari 2021 (primair besluit I) het recht op bijstand ingetrokken over de maanden mei 2019, augustus 2019, oktober 2019, september 2020, oktober 2020 en december 2020. Het recht op bijstand is herzien over de maanden september 2019, november 2019, december 2019, januari 2020, februari 2020, maart 2020, april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020 en november 2020.
1.3
Het college heeft bij besluit van 8 februari 2021 (primair besluit II) bepaald dat eiser over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 december 2019 en van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 een bedrag van € 11.505 aan bijstand moet terugbetalen.
1.4
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I en II.
1.5
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard. Primair besluit I wordt herzien met betrekking tot de maand oktober 2019. Deze maand blijft buiten beschouwing. Met betrekking tot primair besluit II wordt overwogen dat de maand augustus 2020 ten onrechte is betrokken bij de berekening van de hoogte van de terugvordering. De terugvordering wordt verlaagd naar € 9.689,58.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij zich realiseert dat hij niet kan aantonen/bewijzen waar de gestorte bedragen vandaan komen. Eiser stelt dat hij niet kon beschikken over dat geld. Hij vindt dat de stortingen buiten beschouwing gelaten moeten worden en dat deze niet mogen leiden tot herziening/intrekking van de uitkering. Ten aanzien van de overboekingen van derden merkt eiser op dat hij het niet reëel vindt om dit per maand te bekijken. Hij vindt dat dit over de gehele periode waar het in deze zaak om gaat moet gebeuren. Indien de gehele periode in totaliteit wordt beoordeeld is er geen sprake van middelen waarover hij kan beschikken. Eiser stelt verder dat het Marktplaats account vooral door zijn broer werd gebruikt. Eiser vindt dat hij in bezwaar heeft aangetoond dat de Mercedes op naam van zijn broer stond, dat de velgen van zijn broer waren en door zijn broer zijn verkocht en dat dat ook geldt voor het aquarium met de piranha’s. De kweekspullen waren van zijn broer en zijn nooit verkocht. De iPhone is niet verkocht. De Yahama Raptor (in onderdelen) waren ook niet van eiser maar van zijn broer. Ten slotte stelt eiser dat een deugdelijke specificatie van de terugvordering ontbreekt.
3. De herziening/intrekking van de bijstandsuitkering over de maanden mei 2019, augustus 2019, september 2019, oktober 2019, november 2019, december 2019, januari 2020, februari 2020, maart 2020, april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, september 2020, oktober 2020, november 2020 en december 2020 is gebaseerd op contante stortingen op eisers bankrekening, overboekingen van derden op zijn bankrekening, een uitbetaling door de Nederlandse Loterij Organisatie BV en advertenties via Marktplaats.
Contante stortingen en overboekingen van derden
In de maanden november 2019, februari 2020, maart 2020, april 2020, mei 2020, augustus 2020, september 2020, oktober 2020 en november 2020 hebben er contante bankstortingen op eisers bankrekening plaatsgevonden. Eiser heeft deze stortingen niet gemeld aan het college. In de maanden september 2019, november 2019, december 2019, januari 2020, april 2020, mei 2020 en juli 2020 hebben overboekingen van derden plaatsgevonden. Eiser heeft hiervan geen melding gedaan aan het college.
Bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Dit is vaste rechtspraak (zie uitspraak van de CRvB van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450).
Eiser heeft geen duidelijkheid verschaft over de herkomst van de stortingen en de overboekingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de stortingen en de overboekingen terecht aangemerkt als inkomsten. Door deze bedragen niet te melden heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Eisers stelling dat de overboekingen niet per maand maar over de hele periode hadden moeten worden bekeken vindt geen steun in het recht.
Uitbetaling door de Nederlandse Loterij Organisatie BV
Eiser heeft in mei 2020 een bedrag van € 194,- uitbetaald gekregen door de Nederlandse Loterij Organisatie BV. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dit bedrag terecht in aanmerking genomen. Door dit bedrag niet te melden heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden.
Marktplaats
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser advertenties op Marktplaats heeft geplaatst. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de advertenties aan hem kunnen worden gerelateerd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het emailadres en het telefoonnummer van eiser zijn gekoppeld aan het Marktplaats account. Het is vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3513) dat verkoopactiviteiten in beginsel worden toegerekend aan de persoon die het in de advertenties vermelde telefoonnummer gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank ging het niet om incidentele verkoop van privégoederen maar om handel waarmee eiser geld kon verdienen. Eiser heeft van de verkoopactiviteiten geen melding gedaan aan het college, zodat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Gelet op het voorgaande is het college naar het oordeel van de rechtbank terecht overgegaan tot herziening en intrekking van de bijstandsuitkering over de maanden mei 2019, augustus 2019, september 2019, oktober 2019, november 2019, december 2019, januari 2020, februari 2020, maart 2020, april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, september 2020, oktober 2020, november 2020 en december 2020. Hieruit volgt dat het college tevens was gehouden de over deze maanden teveel of ten onrechte gemaakte kosten van bijstand op grond artikel 58, eerste lid, van de PW van eiser terug te vorderen. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat een deugdelijke specificatie van de terugvordering ontbreekt.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de herberekeningsspecificaties zoals gevoegd bij de rapportage van 8 februari 2021.
4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.A. Vissers-van Es, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.