Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.132. Tevens werd er € 10 aan belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze aanslag, die door de inspecteur op 27 augustus 2021 was opgelegd en waarvan het bezwaar ongegrond was verklaard.
De rechtbank heeft op 20 december 2022 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en haar partner aanwezig waren, evenals twee vertegenwoordigers van de inspecteur. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het juiste premiepercentage voor de volksverzekeringen heeft gehanteerd. Belanghebbende, die in juli 2019 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, ontving een AOW-uitkering en een pensioenuitkering. De inspecteur had een tijdsevenredig premiepercentage toegepast, wat door de rechtbank als correct werd beoordeeld. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad uit 2005, waarin werd geoordeeld dat onder bepaalde omstandigheden ook premies voor de AOW mogen worden geheven over inkomen na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, en dat de aanslag IB/PVV 2019 naar de juiste hoogte is opgelegd. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.