ECLI:NL:RBZWB:2023:2002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5455
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit omgevingsvergunning voor tijdelijk kamperen buiten het kampeerseizoen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, dat op 4 november 2021 is genomen, inzake de verlening van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruiken van een kleinschalig kampeerterrein op het perceel [adres] 1 te [plaatsnaam]. Eiseres heeft aangevoerd dat de omgevingsvergunning niet nodig is, omdat de planregels in strijd zijn met verschillende artikelen van het EVRM en het IVBPR. De rechtbank heeft op 10 februari 2023 een zitting gehouden, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De verweerder werd vertegenwoordigd door twee vertegenwoordigers van het college.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning is verleend voor de periode van 16 november 2021 tot en met 28 februari 2022. Eiseres heeft echter nog steeds procesbelang, omdat zij een verzoek om proceskostenvergoeding heeft ingediend dat niet is toegekend. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over de onrechtmatigheid van het bestreden besluit overwogen, maar heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar besproken en vastgesteld dat deze overschrijding niet volledig aan eiseres kan worden toegerekend.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat, hoewel het beroep ongegrond is, eiseres recht heeft op immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het betalen van € 500,- aan immateriële schadevergoeding en heeft ook de proceskosten van eiseres vergoed tot een bedrag van € 418,50,-. De uitspraak is gedaan door mr. T. Peters op 24 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5455 WABO

uitspraak van 24 maart 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde]
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 4 november 2021 (bestreden besluit) inzake de verlening van de omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruiken van het kleinschalig kampeerterrein op het perceel [adres] 1 te [plaatsnaam] buiten het kampeerseizoen en het tijdelijk gebruiken van gronden op dit perceel als standplaats voor campers.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 10 februari 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde [naam gemachtigde] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 5 september 2020 omgevingsvergunning gevraagd om tijdelijk kamperen buiten het kampeerseizoen toe te staan op het perceel [adres] 1 te [plaatsnaam] (winterkamperen). In haar aanvraag heeft eiseres 19 standplaatsen ingetekend.
In een e-mailbericht van 18 september 2020 heeft eiseres aan het college kenbaar gemaakt dat haar aanvraag, in afwijking van de eerdere opgave, alsnog ziet op een ontheffing voor het winterkamperen in een omvang van niet meer dan 15 kampeerplaatsen.
In een e-mailbericht van 28 september 2020 komt eiseres terug op haar e-mailbericht van 18 september 2020 en geeft aan dat zij alsnog wenst terug te vallen op haar oorspronkelijke aanvraag. Aangegeven is dat het college het e-mailbericht van 18 september 2020 als niet geschreven dient te beschouwen.
In een e-mailbericht van 9 oktober 2020 schrijft eiseres dat het e-mailbericht van 28 september 2020 door het college als niet geschreven beschouwd kan worden.
Bij het primaire besluit van 12 oktober 2020 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk afwijken van de regels van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” ten behoeve van het tijdelijk toestaan van het kleinschalig kampeerterrein buiten het kampeerseizoen en het tijdelijk toestaan van het gebruik van gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden- landschaps- en natuurwaarden” met functieaanduiding ‘dagrecreatie’ en op gronden met de bestemming “Paardenbak” met functieaanduiding ‘parkeerterrein’ als standplaats voor campers, een en ander overeenkomstig de bij de omgevingsvergunning behorende tekening. De vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, lid 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en geldt voor de periode 16 november 2020 t/m 28 februari 2021.
In de bij het besluit behorende tekening heeft het college 15 standplaatsen ingetekend.
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de omgevingsvergunning niet nodig is omdat de desbetreffende planregels in strijd zijn met artikel 14 van het EVRM, met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) én met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Daarnaast heeft eiseres betoogd dat het gebruik van de thans als paardenbak en parkeerterrein bestemde deel van het perceel als kampeerterrein is toegestaan op grond van het overgangsrecht.
3. Op het perceel [adres] 1 rust de bestemming “Wonen” en – op de aangrenzende gronden - de bestemming “Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden”. Voor zover hier relevant is aan het perceel ook de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie – kleinschalig kamperen' toegekend.
Ingevolge artikel 21.2.4, aanhef en onder a en b, van de planregels gelden op een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – kleinschalig kamperen' en de aangrenzende gronden waar een bestaand kleinschalig kampeerterrein aanwezig is, de volgende regels:
het aantal standplaatsen op een kleinschalig kampeerterrein bedraagt ten hoogste het aantal als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal standplaatsen';
het aantal permanente standplaatsen op een kleinschalig kampeerterrein bedraagt – voor zover hier ten hoogste het aantal als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal permanente standplaatsen';
Sedert de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:369, staat vast dat op het perceel [adres] 1 gedurende het kampeerseizoen maximaal 25 standplaatsen zijn toegestaan en maximaal 5 permanente standplaatsen.
Ingevolge artikel 21.5.4, onder b, gelden voor een kleinschalig kampeerterrein de volgende specifieke gebruiksregels:
het ter plaatse ingericht hebben van niet permanente standplaatsen met ondersteuningsvoorzieningen is niet toegestaan buiten het kampeerseizoen;
het ter plaatse aanwezig zijn en in gebruik hebben van kampeermiddelen op niet permanente standplaatsen buiten het kampeerseizoen is niet toegestaan;
het in gebruik hebben van kampeermiddelen op permanente standplaatsen buiten het kampeerseizoen is niet toegestaan;
(…).
Artikel 1.45 van de planregels definieert het kampeerseizoen als de jaarlijkse periode die loopt van 1 maart tot en met 15 november.
4. De omgevingsvergunning is verleend voor de periode 16 november 2021 t/m 28 februari 2022. Die periode is verstreken en eiseres stelt nog procesbelang te hebben omdat ze in bezwaar heeft verzocht om proceskostenvergoeding en die niet is toegekend. De rechtbank kan eiseres hierin volgen en neemt aan dat zij om die reden nog steeds belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. Voorts stelt de rechtbank vast dat door het e-mailbericht van 9 oktober 2020 het emailbericht van 18 september 2020 herleeft en de aanvraag van eiseres dus betrekking heeft op een ontheffing voor het winterkamperen in een omvang van niet meer dan 15 kampeerplaatsen. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij de omvang onder dwang heeft bijgesteld tot 15, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat het college ten onrechte is uitgegaan van een aanvraag voor 15 kampeerplaatsen.
6. Blijkens de tekening behorend bij de omgevingsvergunning van 12 oktober 2020 was het eiseres niet toegestaan om het parkeerterrein en de paardenbak te gebruiken voor het winterkamperen. Eiseres meent dat het college ten onrechte deze beperking heeft aangebracht. Volgens haar werden het parkeerterrein en de paardenbak altijd al gebruikt voor kamperen en blijkt dit ook uit de omgevingsvergunning voor het kleinschalig kamperen uit 2011. Eiseres heeft betoogd dat dit gebruik onder het overgangsrecht valt en dat het moeten aanvragen van een ontheffing een inbreuk vormt op haar eigendomsrecht. Die inbreuk is in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, met artikel 14 van het EVRM en met artikel 26 van het IVBPR, aldus eiseres.
6.1
Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
Zoals de AbRS eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:123, laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Een bestemmingsplanregeling is een zodanige regulering.
6.2
Ingevolge artikel 14 van het EVRM moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Rechten en vrijheden zijn onder meer opgenomen in artikel 8 EVRM, waarin is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Eiseres heeft geen enkel aanknopingspunt aangereikt voor het oordeel dat sprake is van een inmenging in de uitoefening van een van de hiervoor bedoelde rechten. Als er al sprake is van een inmenging, dan vloeit de bevoegdheid daartoe voort uit de Wro, die de vaststelling van een bestemmingsplan mogelijk maakt. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is door de AbRS op beroep van onder meer eiseres getoetst en – voor zover hier van belang – rechtmatig geoordeeld.
6.3
Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) bepaalt dat allen gelijk zijn voor de wet en zonder discriminatie aanspraak hebben op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot de conclusie leiden dat zij gediscrimineerd wordt door de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
6.4
Het bestemmingsplan heeft uitsluitend een regeling om kleinschalig kamperen gedurende het kampeerseizoen mogelijk gemaakt. Het kampeerseizoen is de jaarlijkse periode die loopt van 1 maart tot en met 15 november. Voor het winterkamperen heeft het college toepassing gegeven aan de zogeheten kruimelregeling. Dit is voor het eerst toegestaan met de omgevingsvergunning van 12 oktober 2020. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij onder het voorheen geldende bestemmingsplan (op legale wijze) gronden in gebruik heeft gegeven voor het winterkamperen. Van overgangsrecht die het kamperen buiten het kampeerseizoen toestaat kan daarom geen sprake zijn.
7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond is.
8. Eiseres heeft ter zitting betoogd dat de maximaal redelijke termijn is overschreden en dat zij daarom aanspraak maakt op vergoeding van de in verband daarmee bij haar ontstane immateriële schade.
8.1
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Een van de bijzondere omstandigheden die aanleiding kan zijn voor verlenging van de voornoemde termijn is de invloed van eiseres of haar gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen
8.2
De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van eiseres op 26 november 2020 door het college is ontvangen. Gelet hierop diende de rechtbank in beginsel uiterlijk op 26 november 2022 uitspraak te doen. De rechtbank doet op 24 maart 2023 uitspraak waardoor de redelijke termijn van twee jaar met vier maanden wordt overschreden. De hoorzitting in het kader van de bezwaarschriftenprocedure heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021, waarna de gemachtigde van eiseres heeft ingestemd met aanhouding van het advies van de bezwaarschriftencommissie in afwachting van de uitspraak van de AbRS op het beroep van onder meer eiseres. Deze uitspraak is, zoals hiervoor aangegeven, gedaan op 24 februari 2021. Op 25 februari 2021 heeft gemachtigde van eiseres naar aanleiding van die uitspraak een aanvullend bezwaarschrift ingediend en verzocht om opnieuw te worden gehoord. Dit verzoek is ingewilligd en eiseres is op 18 maart 2021 wederom door de bezwaarschriften-commissie gehoord. Vervolgens heeft gemachtigde van eiseres op 25 maart 2021 ingestemd met opschorting van de beslistermijn vanwege de poging om de vele geschillen tussen eiseres en het college op te lossen via mediation. Deze opschorting eindigde op 17 juni 2021. Het bestreden besluit dateert van 4 november 2021 en is op 9 november 2021 verzonden.
8.3
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat eiseres heeft ingestemd met uitstel niet maakt dat daarmee een verlenging van de redelijke termijn gerechtvaardigd is. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1574. Voorts overweegt de rechtbank dat het niet uitzonderlijk is dat gedurende de bezwaarfase de uitspraak van de AbRS over het van toepassing zijnde bestemmingsplan wordt afgewacht. Dit kan dus niet aangemerkt worden als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
8.4
Daarentegen wordt volgens vaste rechtspraak de tijd die gemoeid is geweest met een poging tot het oplossen van het geschil door middel van mediation, gedurende welke de behandeling van het bezwaar heeft stilgelegen, niet meegerekend voor de bepaling van de redelijke termijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de AbRS van 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2156 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5135.
8.5
Gelet op de voornoemde data gaat de rechtbank er vanuit dat het mediationtraject drie maanden in beslag heeft genomen. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn niet 4 maanden, maar minder dan een maand bedraagt. Die overschrijding is volledig veroorzaakt door de behandeling van het bezwaar door verweerder.

Conclusie

9. Het beroep van eiseres is ongegrond, maar eiseres heeft wel recht op immateriële schadevergoeding. Daarom moet verweerder ook proceskosten vergoeden. Bij de berekening van die kosten zal wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) worden gehanteerd, omdat dit uitsluitend is gelegen in de overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder om aan eiseres een vergoeding van immateriële schade te betalen van € 500,- ;
  • gelast dat verweerder het griffierecht ten bedrage van € 360,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 24 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.