ECLI:NL:RBZWB:2023:211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
9822941_E11012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van opleidingskosten door werknemer aan uitzendbureau na onvoldoende gewerkte uren

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Olympia Uitzendbureau B.V. (hierna: Olympia) van de gedaagde, die een opleiding tot vrachtwagenchauffeur heeft gevolgd, de terugbetaling van opleidingskosten ter hoogte van € 7.673,47. De gedaagde heeft in de periode van november 2018 tot juni 2019 de opleiding succesvol afgerond, maar heeft slechts 96 uur gewerkt voor Olympia, terwijl in de overeenkomst was vastgelegd dat hij minimaal 4.160 uur zou moeten werken om de opleidingskosten niet terug te hoeven betalen. Olympia stelt dat de gedaagde zich niet beschikbaar heeft gesteld voor werk en dat de inleenopdracht door een opdrachtgever is ingetrokken wegens verwijtbaar gedrag van de gedaagde. De gedaagde betwist dit en voert aan dat de opdracht op zijn initiatief is beëindigd vanwege fysieke belasting.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde gehouden is de opleidingskosten terug te betalen, omdat hij niet aan de voorwaarden van de overeenkomst heeft voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij zich beschikbaar heeft gehouden voor werk en dat de beëindiging van de inleenopdracht niet door hem is veroorzaakt. De vordering van Olympia tot terugbetaling van de opleidingskosten is dan ook toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De gedaagde is tevens veroordeeld in de proceskosten van Olympia, die zijn vastgesteld op € 1.243,22. De kantonrechter heeft de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9822941 \ CV EXPL 22-1243
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLYMPIA UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Olympia,
gemachtigde: mr. B.J.J. van Burg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.R.E. Gelok.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juni 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 12 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met Olympia op 12 november 2018 een opleidingsovereenkomst gesloten voor het volgen van de opleiding vrachtwagenchauffeur CE (hierna te noemen: de opleiding). In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“[…]
Overwegende dat:
[…]
3. Olympia bereid is -geheel dan wel gedeeltelijk- bij te dragen aan in de kosten van de opleiding, […]
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Artikel 1. Kosten opleiding:
1 De totale kosten van de opleiding vrachtwagenchauffeur CE bedragen € 6000 - € 9000 ( inclusief opleidingsmateriaal en examenkosten ex BTW)
[…]
Artikel 4. Minimale periode van beschikbaarheid van de flexmedewerker en de periode van de terugbetalingsverplichting
4.1
De opleiding wordt door de flexwerker genoten ten behoeve van Olympia Uitzendbureau. Olympia Uitzendbureau wordt geacht gedurende een minimale periode baat te hebben bij de door de flexwerker tijdens diens opleiding verworven kennis en vaardigheden. De flexwerker is derhalve verplicht, om na het afronden van de opleiding, gedurende het volgende aantal uren werkzaamheden ten behoeve van Olympia Uitzendbureau te verrichten:
0 520 uur
0 1040 uur
x 4160 uur
4.2
De flexwerker is gehouden de totale of een gedeelte van de opleidingskosten, zoals genoemd in artikel 1.1 te voldoen, in overeenstemming met het in 4.3 genoemde, indien de flexwerker binnen de in 4.1 genoemde termijn aansluitend aan de einddatum van de opleiding:
  • Zich niet meer voor het uitvoeren van werkzaamheden via Olympia Uitzendbureau beschikbaar stelt
  • De door Olympia aangeboden redelijke passende arbeid weigert.
  • De inleenopdracht door de opdrachtgever wegens verwijtbaar gedrag wordt ingetrokken
4.3
De terug te betalen opleidingskosten worden verminderd met de reeds betaalde eigen bijdragen / borg. De terugbetaling van de opleidingskosten door de flexwerker aan Olympia Uitzendbureau, geschiedt volgens onderstaand schema. Al naar gelang de flexwerker werkzaamheden verricht ten bate van Olympia Uitzendbureau, zal de terugbetalingsverplichting naar evenredigheid afnemen.
Percentage uren dat de flexwerker werkzaamheden heeft verricht van het totaal aantal onder 4.1 overeengekomen uren
Percentage van het onder 1.1 genoemde totaalbedrag aan opleidingskosten dat voldaan dient te worden door de flexwerker
0 – 25 % van het aantal overeengekomen uren
Totale opleidingskosten
[…]”
2.2.
[gedaagde] heeft in de periode november 2018 – juni 2019 de opleiding genoten en succesvol afgerond. De kosten van de opleiding zijn gefactureerd voor een totaalbedrag van € 7.959,96 exclusief btw aan Olympia Nederland B.V.
2.3.
Partijen hebben medio november 2019 een uitzendovereenkomst gesloten voor de plaatsing van [gedaagde] als chauffeur groot rijbewijs bij [transportbedrijf] B.V. (hierna te noemen: [transportbedrijf] ).
2.4.
[gedaagde] heeft 96 uur aan werkzaamheden voor Olympia verricht.
2.5.
Per e-mail van 30 maart 2020 heeft Olympia [gedaagde] verzocht om binnen veertien dagen tot betaling van € 7.673,47 over te gaan. Ondanks herhaalde herinnering is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
Olympia vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.673,47, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Aan de vordering legt zij het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft met Olympia een overeenkomst gesloten voor het volgen van de opleiding. De kosten komen voor rekening van Olympia als [gedaagde] minimaal 4.160 uur voor Olympia werkt. Op grond van artikel 4.2 van de overeenkomst is [gedaagde] gehouden de kosten van de opleiding aan Olympia te betalen, nu de inleenopdracht door [transportbedrijf] wegens verwijtbaar gedrag van [gedaagde] is ingetrokken. Daarnaast heeft [gedaagde] zich niet beschikbaar gesteld voor andere werkzaamheden. Nu [gedaagde] slechts 96 uur en dus minder dan 25% van de overeengekomen uren voor Olympia heeft gewerkt, is [gedaagde] op grond van artikel 4.3 van de overeenkomst gehouden om alle kosten voor de opleiding aan Olympia te betalen. Op het gefactureerde bedrag van € 7.959,96 strekt € 57,33 aan inhoudingen en € 229,16 aan betalingen in mindering, zodat [gedaagde] € 7.673,47 verschuldigd is. Olympia maakt verder aanspraak op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Olympia, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Olympia, met veroordeling van Olympia in de kosten van deze procedure. Hiertoe voert [gedaagde] het volgende aan.
De inleenopdracht is niet wegens verwijtbaar gedrag van [gedaagde] ingetrokken door [transportbedrijf] . De opdracht is op initiatief van [gedaagde] beëindigd, nu de te verrichten werkzaamheden fysiek te belastend waren voor [gedaagde] . Olympia heeft zich onvoldoende ingespannen om een andere functie voor [gedaagde] te vinden. Ook heeft Olympia geen redelijk uitzicht op werk na afronding van de opleiding gegeven. De door Olympia overgelegde facturen zijn op naam van Olympia Nederland B.V. gesteld. [gedaagde] betwist daarom dat de facturen door Olympia zijn voldaan. Uit de facturen volgt overigens niet dat deze betrekking hadden op de opleiding van [gedaagde] .
3.3.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen van mening of [gedaagde] gehouden is om tot betaling van de kosten van de opleiding over te gaan.
4.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] de inhoud van de door Olympia overgelegde correspondentie betwist. Gelet op de verklaringen van beide partijen ter zitting is echter voldoende gebleken dat zij hebben gesproken over het uitvoeren van werk door [gedaagde] als vorkheftruckchauffeur. Deze werkzaamheden zouden voor hem minder fysiek belastend zijn. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat Olympia zich heeft ingespannen om passend werk voor [gedaagde] te vinden na het eindigen van de inleenopdracht bij [transportbedrijf] .
[gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat hij zich voor werk beschikbaar heeft gehouden, zoals het werk als vrachtwagenchauffeur van tankvervoer, maar hierover heeft Olympia onweersproken gesteld dat hiervoor geen afspraken liepen bij een opdrachtgever van Olympia. Niet is gebleken dat [gedaagde] zich nadien beschikbaar heeft gehouden voor het uitvoeren van werkzaamheden voor Olympia, ook niet nadat [gedaagde] werd verzocht om tot betaling van de opleidingskosten over te gaan. Gelet op artikel 4.2 van de opleidingsovereenkomst is [gedaagde] dan ook gehouden om de kosten van de opleiding aan Olympia terug te betalen.
4.3.
Niet in geschil is dat [gedaagde] slechts 96 uur van de 4.160 overeengekomen uren voor Olympia heeft gewerkt. Op grond van artikel 4.3 van de overeenkomst is [gedaagde] gehouden om alle opleidingskosten terug te betalen. Daarbij is niet relevant wie de opleidingskosten heeft betaald of aan wie de opleidingskosten zijn gefactureerd, nu is overeengekomen dat [gedaagde] de opleidingskosten aan Olympia dient terug te betalen.
In het licht van het voornoemde dient [gedaagde] de door Olympia Nederland B.V. betaalde opleidingskosten van € 7.673,47 (€ 7.959,96 minus € 57,33 aan inhoudingen en € 229,16 aan betalingen) aan Olympia terug te betalen.
4.4.
Hetgeen partijen naar voren hebben gebracht over de beëindiging van de inleenopdracht door [transportbedrijf] behoeft geen behandeling, nu de hoofdsom reeds toewijsbaar is op grond van de clausule dat [gedaagde] zich niet meer beschikbaar heeft gesteld voor het uitvoeren van werkzaamheden via Olympia.
4.5.
[gedaagde] heeft geen afzonderlijk inhoudelijk verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. Aangezien aan de vereisten van artikel 6:119 BW is voldaan, wordt deze rente toegewezen.
4.6.
Olympia vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). Olympia heeft aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
7.673,47
- buitengerechtelijke incassokosten
0,00
+
Totaal
7.673,47
4.8.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Olympia als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
622,00
(2 punten × € 311,00)
Totaal
1.243,22
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zal worden toegewezen, indien en voor zover [gedaagde] deze niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] , indien deze door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Olympia te betalen een bedrag van € 7.673,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 10 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Olympia tot dit vonnis vastgesteld op € 1.243,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.