In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 december 2018. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 3.275, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 3.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur en de minister ieder voor de helft het griffierecht van € 345 aan belanghebbende moeten vergoeden. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur en de minister ook verantwoordelijk zijn voor de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 418,50 bedragen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur en de minister ieder voor de helft in deze kosten moeten bijdragen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 april 2023.