ECLI:NL:RBZWB:2023:2301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
22-021821 en 22-021820
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding na vrijspraak en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding eiste na een vrijspraak en ondergane voorlopige hechtenis. De verzoeker, geboren in 2003, was op 10 april 2021 aangehouden en in verzekering gesteld wegens verdenking van diefstal met geweld. Hij heeft gedurende zijn detentie beperkingen ondervonden, die op 13 april 2021 zijn opgeheven. De voorlopige hechtenis werd op 22 april 2021 geschorst onder voorwaarden, waaronder huisarrest en jeugdreclassering. De rechtbank heeft de verzoeker op 28 juni 2022 vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

De verzoeker heeft een schadevergoeding van in totaal € 9.320,00 gevraagd, bestaande uit vergoedingen voor de dagen in verzekering en voorlopige hechtenis, alsook voor de vrijheidsbeperkende maatregelen tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft in raadkamer aangegeven dat de verzochte vergoeding toewijsbaar is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker geen recht heeft op schadevergoeding voor de vrijheidsbeperkingen tijdens de schorsing, omdat deze niet als vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 EVRM kunnen worden beschouwd.

De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding voor de dagen in verzekering en voorlopige hechtenis toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00 en voor de kosten van de indiening van de verzoekschriften tot € 680,00. De overige verzoeken zijn afgewezen. De beslissing is genomen door rechter R.J.H. de Brouwer, in aanwezigheid van griffier S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-097627-21
rk-nummers: 22-021821 en 22-021820
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 23 september 2022, in de zaak:
[verzoeker] ,geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. N. van Vliet, 4811 CA Breda, Ceresstraat 13.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.390,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 7.950,00, voor schade wegens vrijheidsbeperkende maatregelen gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis;
 het verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00, € 340,00, voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 28 juni 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 10 april 2021 in verzekering is gesteld en op 22 april 2021 onder voorwaarden is geschorst uit de voorlopige hechtenis;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 21 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, verzoeker en mr. N. van Vliet als advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 10 april 2021 is aangehouden en in verzekering is gesteld wegens verdenking van betrokkenheid (samen met anderen) bij diefstal met geweld. Aan hem zijn beperkingen opgelegd die met ingang van 13 april 2021 zijn opgeheven. Verzoeker is op 12 april 2021 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld. Op 22 april 2021 is de voorlopige hechtenis geschorst onder voorwaarden: huisarrest, jeugdreclasseringscontact, meewerken aan weerbaarheidstraining, inspanning verrichten voor verkrijgen/behouden van een nuttige dagbesteding. Deze voorwaarden zijn op respectievelijk 5 augustus 2021 en 3 november 2021 gewijzigd. De rechtbank heeft verzoeker bij vonnis van 28 juni 2022 integraal vrijgesproken. Verzoeker acht het billijk dat aan hem een vergoeding wordt toegekend van € 390,00 voor de 3 dagen die hij in verzekering op het politiebureau (in alle beperkingen) heeft doorgebracht en € 1.000,00 voor de 10 dagen die hij in bewaring in [jeugdinstelling] heeft doorgebracht. Daarnaast acht verzoeker het billijk dat in verband met de schorsing onder voorwaarden van de voorlopige hechtenis aan hem een vergoeding wordt toegekend van € 5.250,00 vanwege het ondergaan van huisarrest en € 2.700,00 vanwege een periode van schorsing met een avondklok. Hij doet daarbij een beroep op artikel 5 EVRM en verwijst in dat kader naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2022:1353).
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding ex artikelen 533 en 530 Sv geheel toewijsbaar is.
Verzoeker heeft in raadkamer op vragen van de rechter aangevoerd dat hij zich niet meer goed kan herinneren waarom hij tijdens het hem opgelegde huisarrest niet is gaan werken of naar school is gegaan of een andere vorm van dagbesteding heeft gezocht, terwijl hem daartoe wel de mogelijkheid was geboden. Op de vraag van de rechter waarom hij op zijn leeftijd niet als vakkenvuller bij de Albert Heijn aan de slag is gegaan om zo een dagbesteding te hebben, heeft verzoeker geantwoord dat hij het lastig vindt om te zeggen, maar dat niet iedereen blij wordt van een netto loon van € 3,50 per uur.
Mr. Van Vliet heeft in aanvulling op het verzoekschrift aangevoerd dat de insteek van verzoeker wel was om tijdens zijn huisarrest naar school te gaan, maar dat dit vanwege de hem opgelegde schorsingsvoorwaarden niet is gelukt. Hij was niet meer welkom op zijn oude school. Uiteindelijk heeft verzoeker zich gefocust op het vinden van werk. Zijn toenmalige advocaat heeft mede om die reden verzocht om verruiming van de voorwaarden. In het door de advocaat aangehaalde arrest van het Gerechtshof Amsterdam ging het om vergelijkbare schorsingsvoorwaarden die waren opgelegd, met dien verstande dat de minderjarige in die zaak naar school ging en dus een dagbesteding had. Verzoeker had dit niet en zat daardoor de facto wel hele dagen thuis.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is vrijgesproken. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan hem een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft volgens de berekening van de rechtbank in totaal
16 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 2 op het politiebureau met beperkingen in het kader van de inverzekeringstelling en 3 dagen op het politiebureau in het kader van opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis en 11 dagen in het kader van de voorlopige hechtenis in [jeugdinstelling] . De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 1.750,00.
Voorts is verzocht om in verband met de schorsing onder voorwaarden van de voorlopige hechtenis aan verzoeker een vergoeding toe te kennen van € 5.250,00 vanwege het ondergaan van huisarrest en € 2.700,00 vanwege een periode van schorsing met een avondklok. Door de schorsingsvoorwaarden is verzoeker van zijn vrijheid beroofd geweest. Hierbij is het huisarrest en de avondklok als zeer belastend ervaren.
Artikel 533 Sv voorziet in schadevergoeding voor schade ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis. Onder voorlopige hechtenis wordt verstaan de vrijheidsbeneming ingevolge enig bevel van bewaring, gevangenneming of gevangenhouding. Vrijheidsbeperking gedurende de periode waarin de voorlopige hechtenis geschorst is geweest, zoals huisarrest, al dan niet met elektronisch toezicht, een avondklok en intensieve trajectbegeleiding of een poliklinische behandeling, valt daar niet onder. Schade als gevolg van genoemde vrijheidsbeperking komt dus op grond van artikel 533 Sv in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
Eén en ander kan tot uitzondering leiden indien de vrijheidsbeperking dusdanig is geweest dat feitelijk gesproken moet worden van vrijheidsontneming. In dat geval kan artikel 5 EVRM nopen tot schadevergoeding.
Ingevolge artikel 5, vijfde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) komt eenieder die een arrestatie of een gevangenhouding heeft ondergaan, die in strijd is met de bepalingen van het artikel, een recht tot schadevergoeding toe. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) volgt dat voor de beoordeling van de vraag of de rechtbank een verzoek tot schadevergoeding dient toe te wijzen, met name de concrete situatie van de betrokkene uitgangspunt moet zijn bij de beoordeling van de vraag of hij van zijn vrijheid is beroofd. Dit uitgangspunt heeft het EHRM steeds herhaald. Hierbij is een aantal factoren van belang, zoals de aard, duur, effecten en wijze van tenuitvoerlegging, alsmede de mate waarin de betrokkene autonoom kan functioneren en de mogelijkheid heeft eigen keuzes te maken. (vgl. Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2016:5698).
Verzoeker is uit de voorlopige hechtenis geschorst en heeft gedurende 105 dagen huisarrest gehad. Verzoeker verbleef gedurende deze periode in de woning van zijn opa, maar mocht zelfstandig het huis te verlaten om naar school en werk of een andere nuttige dagbesteding te gaan. Uit de door verzoeker gegeven toelichting in raadkamer volgt dat hij er zelf voor heeft gekozen om geen zinvolle dagbesteding te zoeken.
Na de 105 dagen huisarrest zijn de schorsingsvoorwaarden versoepeld. Hij hoefde niet meer hele dagen in de woning van zijn opa behoefde te zijn, maar er gold voor hem een avondklok. Na 90 dagen is uiteindelijk ook deze voorwaarde komen te vervallen. Ondanks de avondklok was het voor verzoeker mogelijk bij zijn opa thuis vrienden en kennissen te ontvangen en/of telefonisch dan wel digitaal contact te hebben met anderen. Dat was overigens al vanaf het begin van de schorsing mogelijk.
De rechtbank begrijpt dat verzoeker de opgelegde bijzondere voorwaarden als belemmerend en beperkend in zijn vrijheid heeft ervaren. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank echter van oordeel dat deze maatregelen in dit concrete geval niet als vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 EVRM dienen te worden beschouwd. De rechtbank zal dit deel van het verzoek daarom afwijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.750,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.430,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [stichting] , onder vermelding van “
[kenmerk]”.
Deze beslissing is op 4 april 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).