In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 april 2023, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] op haar aanvraag voor een omgevingsvergunning. Eiseres had op 25 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van haar varkenshouderij, maar het college heeft tot op heden geen besluit genomen, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank op 17 december 2019 waarin werd bepaald dat er uiterlijk op 1 juni 2020 een beslissing moest worden genomen. Eiseres stelt dat het college in gebreke is gebleven en heeft daarom beroep ingesteld.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank draagt het college op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat het college de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast moet het college het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoeden en wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is. De rechtbank stelt vast dat het beroep niet onredelijk laat is ingesteld, aangezien er tussen partijen contact is geweest over de voortgang van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat het college niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en dat eiseres recht heeft op de gevraagde voorzieningen.