ECLI:NL:RBZWB:2023:2523
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een huurwoning en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 oktober 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een waarde-beschikking verzonden, waarbij de waarde van de woning van belanghebbende werd vastgesteld op € 100.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, die de woning huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2023 behandeld. Belanghebbende stelde dat de waarde van de woning lager zou moeten zijn, namelijk € 75.000. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, mede op basis van een taxatierapport van een taxateur. De rechtbank concludeerde dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van belanghebbende.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met dertien maanden was overschreden, maar dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, aangezien het financiële belang gering was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de beschikking van de heffingsambtenaar in stand bleef en er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.