ECLI:NL:RBZWB:2023:263

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
396863_E18012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • I. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht en opzettelijke misleiding bij aanvraag van een autoverzekering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Univé Schade NV. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.W. Phea, vorderde schadevergoeding van Univé na een autobrandovereenkomst. De eiser had bij het aanvragen van de verzekering onjuiste informatie verstrekt over zijn eerdere verzekering, die was beëindigd wegens wanbetaling. Univé, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S. de Kort-de Wolde, weigerde de schadevergoeding en stelde dat de eiser zijn mededelingsplicht had geschonden door niet te vermelden dat zijn vorige verzekering was opgezegd.

De rechtbank oordeelde dat de eiser inderdaad zijn mededelingsplicht had geschonden door 'nee' te antwoorden op de vraag of hij in de afgelopen vijf jaar een verzekering was geweigerd of opgezegd. De rechtbank concludeerde dat de eiser opzettelijk had gehandeld om een verzekering te verkrijgen die hij anders niet zou hebben gekregen. Hierdoor was Univé niet verplicht om de schadevergoeding te betalen. De rechtbank oordeelde ook dat Univé haar waarschuwingsplicht had nageleefd en dat de registratie van de eiser in het incidentenregister rechtmatig was. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, met uitzondering van de veroordeling van Univé om de registraties in het incidentenregister ongedaan te maken.

De rechtbank legde Univé dwangsommen op voor het niet nakomen van deze verplichtingen en compenseerde de proceskosten tussen partijen. Dit vonnis benadrukt het belang van het correct invullen van verzekeringsaanvragen en de gevolgen van het schenden van de mededelingsplicht.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/396863 / HA ZA 22-200
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. T.W. Phea te Arnhem,
tegen
UNIVE SCHADE NV,
te Assen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Univé,
advocaat: mr. M.S. de Kort-de Wolde te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2022 met de daarin genoemde processtukken;
  • de akte overlegging producties van [eiser] ;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 1 december 2022 en de spreekaantekeningen van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 6 september 2017 een personenauto gekocht. Deze auto was verzekerd bij Centraal Beheer Achmea (hierna: “CBA”).
2.2.
Op 11 november 2019 is deze verzekering geroyeerd in verband met wanbetaling.
2.3.
Op 24 november 2019 is [eiser] staande gehouden door de politie en heeft hij een boete gekregen van ongeveer € 600,00 in verband met onverzekerd autorijden.
2.4.
Op 25 november 2019 heeft [eiser] CBA gebeld. Er werd gezegd dat hij een betalingsachterstand had en dat de verzekering daarom was stopgezet. [eiser] is vervolgens naar vrienden gegaan en heeft op zijn mobiele telefoon gezocht naar een andere goedkope autoverzekering. [eiser] kwam uit bij Univé en heeft het aanvraagformulier ingevuld via zijn telefoon. Eén van de slotvragen was:

Is u, of iemand anders die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 5 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden aangeboden?
[eiser] heeft hierop met “
Nee” geantwoord.
2.5.
[eiser] heeft Univé op 26 november 2019 gebeld. Univé heeft hiervan een telefoonnotitie gemaakt met de volgende beschrijving:

klant belt over de aanvragen van zijn auto, aangegeven dat hij voorlopige dekking heeft. Bij een auto is hij niet de eigenaar maar een vriend aangegeven dat wij die constructie niet accepteren. Hij zal hem zelf op naam zetten. Voor de rest nog in afwachting van acceptatie.
2.6.
Univé heeft per brief van 29 november 2019 de verzekeringsaanvraag bevestigd. Hierin zijn ook de slotvragen en de door [eiser] gegeven antwoorden opgenomen.
2.7.
De verzekeringspolis is op 29 november 2019 door Univé afgegeven. In deze polis staat onder andere:

(…) Uw verzekeringsperiode loopt van 25-11-2019 tot 25-11-2020.(…)”.
2.8.
Op 27 februari 2020 is de auto uitgebrand.
2.9.
[eiser] heeft de schade als gevolg van de brand geclaimd bij Univé. Univé heeft onderzoek gedaan naar de schadeclaim.
2.10.
CBA mailt Univé op 20 mei 2020:

(…) De polis is door Centraal Beheer op 11 november 2019 geroyeerd met einde datum 4 november 2019. Reden beëindiging; wanbetaling. Klant heeft hiervoor een royementsaanhangsel ontvangen. (…)”.
2.11.
In de door de onderzoeker van Univé telefonisch afgenomen verklaring van [eiser] van 26 mei 2020 staat onder andere:

V: Vraag van de heer [naam 2] A: Antwoord de heer [eiser] (…)
V: Wist u dat Centraal/Beheer Achmea uw autoverzekering had geroyeerd in verband met wanbetaling toen u de autoverzekering bij Univé heeft aangevraagd via Internet?
A: Dat wist ik en ik snap dat ik de vraag (…) eigenlijk met ja had moeten beantwoorden. Ik moest wel gelijk een andere autoverzekering aanvragen omdat ik al een boete had van de politie. Ik heb dat toen bij Univé aangevraagd. (…)”.
2.12.
Per brief van 5 juni 2020 heeft Univé [eiser] het volgende laten weten:

(…) De verzekering voor deze auto hebt u op 25 november 2019 om 19:28 uur bij Univé afgesloten. Een van de vragen die u tijdens het aanvragen van de verzekering hebt moeten beantwoorden is:
Is u, of iemand ander die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 5 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden aangeboden?
Deze vraagt hebt u met ‘NEE’ beantwoord. Dit blijkt een onjuiste opgave te zijn geweest. Tijdens het onderzoek is namelijk duidelijk geworden dat uw vorige autoverzekering door verzekeraar Centraal Beheer is beëindigd vanwege betalingsproblemen c/q wanbetaling. Op 11 november 2019 bent u door deze verzekeraar over het royement geïnformeerd en op 25 november 2019 hebt u hierover nog telefonisch contact met hen gehad. Op 26 mei 2020 bent u door de schadeonderzoeker telefonisch geconfronteerd met het feit dat u het royement van uw vorige verzekering niet hebt opgegeven bij de aanvraag van de verzekering bij Univé. U vertelde toen dat u op dat moment wist dat Centraal Beheer uw verzekering had opgezegd in verband met wanbetaling, maar u zou de vraag niet opzettelijk onjuist hebben beantwoord. Volgens u had u de vraag niet goed gelezen of gezien. (…)
Na een zorgvuldige beoordeling van alle feiten en omstandigheden kom ik tot de conclusie dat u tijdens het aanvragen van de verzekering de vraag over uw verzekeringsverleden niet naar waarheid hebt beantwoord. Volgens u is er echter geen sprake geweest van een opzettelijke verzwijging van het royement door Centraal Beheer. U zou de vraag niet goed hebben gelezen. Ik zet hier toch vraagtekens bij omdat u op dezelfde dag als waarop u de verzekering bij Univé aanvroeg, nog telefonisch contact met uw vorige verzekeraar hebt gehad over de beëindiging van de verzekering. Het heeft er dan ook op zijn minst schijn van dat u opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken hebt gegeven met als doel een verzekering af te kunnen sluiten die bij de ware stand van zaken mogelijk niet geaccepteerd zou zijn. (…) Er is sprake van schending mededelingsplicht en een vermoeden van fraude. Deze conclusie resulteert in de afwikkeling die in het vervolg van deze brief wordt toegelicht. (…) In artikel 7.930 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat er geen schade betaald hoeft te worden als de verzekeraar bij de ware kennis van zaken geen verzekering zou hebben afgesloten. Univé beroept zich in deze zaak op dit wetsartikel. Uw claim wordt afgewezen. (…) Gezien de bevindingen zijn uw (persoons)gegevens opgenomen in ons incidentenregister. Dit register ondersteunt de activiteiten gericht op de veiligheid in integriteit van ons bedrijf en wordt beheerd door de afdeling Veiligheidszaken van Univé. Als u inzage in uw gegevens wilt kunt u een e-mail, met daarbij een kopie van een geldig legitimatiebewijs, sturen naar de heer [naam 1] , Beleidsadviseur Veiligheidszaken:[e-mailadres 1](…) Het CBV van het Verbond van Verzekeraars is op de hoogte gebracht van de registratie in het Incidentenregister en gebruikt deze informatie onder andere voor het coördineren van onderzoeken en het uitvoeren van analyses. Als u inzage in deze registratie wilt kunt u een e-mail met daarbij een kopie van een geldig legitimatiebewijs, sturen naar[e-mailadres 2](…)”.
2.13.
Op 16 mei 2022 mailt CBA Univé:

(…) In juli 2019 was er een achterstand voor de premie van juli, Deze is na een eerste herinnering op 07-08-219 betaald op 11-08-2019. Voor de premie van de maand september 2019 hebben wij een 1e herinnering verzonden op 01-10-2019 en een 2e herinnering op 16-10-2019, doordat er niet op tijd betaald werd hebben wij op 11 november 2019 geroyeerd met einde datum 4 november 2019. Het ging om een maandpremie van 222,21 euro, na stopzetting van de polis moest nog 22,22 euro betaald worden, wat uiteindelijk 15-12-2019 is voldaan. De 1e herinnering is per mail verzonden, de 2e per post. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Univé veroordeelt tot betaling van het bedrag van € 23.900,00 incl. btw zijnde de vergoeding voor totaal verlies van de auto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het schadevoorval op 27 februari 2020, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
Univé veroordeelt tot betaling van het bedrag van € 299,96 incl. btw zijnde de vergoeding voor vervangend vervoer, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het schadevoorval op 27 februari 2020, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
Univé veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.230,57 althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
Univé veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van de registraties ten name van [eiser] in de Incidentenregister van Univé en andere vergelijkbare (incidentenregistratie)systemen van Univé (zoals de Gebeurtenissenadministratie en/of het Intern Verwijzingsregister), evenals het per gelijke post/e-mail verzenden van een bevestiging van voornoemde ongedaanmaking c.q. verwijdering aan [eiser] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ten bedrage van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan, dat Univé met de nakoming van dit gebod, al dan niet gedeeltelijk, in gebreke blijft;
Univé veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot het indienen van een (schriftelijk) verzoek aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars, strekkende tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van de (loket)melding ten name van [eiser] , evenals het per gelijke post/e-mail verzenden van een afschrift van genoemd verzoek aan [eiser] , en voorts alle medewerking te verlenen om de ongedaanmaking van de genoemde melding te realiseren, zulks op straffe van een dwangsom ten bedrag van € 1.000,00, voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat Univé met de nakoming van dit gebod, al dan niet gedeeltelijk, in gebreke blijft;
Univé veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
Univé veroordeelt tot betaling van de nakosten, te verhogen met de betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan Univé tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Hij heeft zijn mededelingsplicht niet geschonden en daarom moet Univé op grond van de polisvoorwaarden de schade uitkeren en de overige getroffen maatregelen ongedaan maken. Als hij zijn mededelingsplicht wel heeft geschonden, dan is geen sprake geweest van opzettelijke misleiding en had een redelijk handelend verzekeraar hem wel geaccepteerd. Daarnaast ontbreekt de causaliteit tussen het vermeende verzwegen feit en het verwezenlijkte risico en heeft Univé niet voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Ten aanzien van de registraties geldt ook nog dat deze in strijd zijn met de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars (GVPV), aangezien niet wordt voldaan aan de vereiste transparantie, noodzakelijkheid en relevantie.
3.3.
Univé concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten van deze procedure. Univé stelt zich op het standpunt dat [eiser] zijn mededelingsplicht heeft geschonden doordat hij bij het aangaan van de verzekering heeft verzwegen dat zijn eerdere verzekering was opgezegd op grond van wanbetaling. Volgens Univé is primair sprake van opzettelijke misleiding en subsidiair was Univé bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekeringsovereenkomst aangegaan met [eiser] . De causaliteitseis is daardoor (ook) niet van toepassing en Univé heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Univé mocht hierdoor de maatregelen nemen die zij genomen heeft. Ten slotte betwist Univé de hoogte van de schade.

4.De beoordeling

Schending van de mededelingsplicht?
4.1.
Univé heeft aan het afwijzen van de schadeclaim, opzegging van de verzekering, opname in de registers en de melding aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: CBV) ten grondslag gelegd dat [eiser] zijn precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. Dit is dan ook de eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden.
4.2.
Volgens Univé is primair sprake van opzettelijke misleiding. [eiser] had de bedoeling Univé ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan die zij anders niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Op het aanvraagformulier is [eiser] nadrukkelijk gevraagd naar eventuele eerdere opzeggingen. De vraag was helder geformuleerd, in niet voor misverstand vatbare bewoordingen. Het staat vast dat CBA de verzekering van [eiser] had opgezegd en dat [eiser] daarvan bij het sluiten van de verzekering met Univé op de hoogte was. De opzegging door CBA was immers de directe aanleiding voor de verzekeringsaanvraag bij Univé en [eiser] heeft hierover op de dag van de aanvraag nog contact gehad met CBA. Dat [eiser] in de slotvraag slechts gelezen zou hebben dat gevraagd werd naar een eventuele weigering en niet naar een opzegging is ongeloofwaardig.
4.3.
[eiser] betwist dat hij de slotvraag welbewust en opzettelijk verkeerd heeft beantwoord met de bedoeling Univé te bewegen tot het aangaan van een verzekeringsovereenkomst. [eiser] ging ervan uit dat met de slotvraag gedoeld werd op een eerdere weigering door een verzekeraar. Omdat [eiser] niet eerder geweigerd werd door een verzekeraar heeft hij “
Nee” aangekruist. Doordat [eiser] de vraag niet goed begrepen had heeft hij ook de relevantie van de vraag niet goed begrepen en is er dus geen sprake van schending van de precontractuele mededelingsplicht met de bedoeling Univé te misleiden.
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser] heeft zijn mededelingsplicht geschonden door “
Nee” in te vullen als antwoord op de vraag of hem eerder een verzekering was geweigerd. Door het stellen van de vraag staat vast dat Univé het antwoord hierop als relevante informatie beschouwde op basis waarvan de verzekeringsovereenkomst (onder andere) is aangegaan. Ook staat als niet weersproken vast dat [eiser] die vraag met “
Ja” had moeten beantwoorden gelet op de opzegging door CBA. Vervolgens is het de vraag of [eiser] deze relevante informatie bewust of onbewust niet medegedeeld heeft door “
Nee” te antwoorden. Hierbij heeft te gelden dat het enkel verzwijgen van een belangrijk feit waarnaar gevraagd wordt, nog geen opzet tot misleiding oplevert. Het is aan Univé om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit dat opzet kan worden afgeleid. De maatstaf waaraan deze feiten en omstandigheden getoetst moeten worden is of [eiser] heeft gehandeld met de bedoeling Univé ertoe te bewegen de verzekeringsovereenkomst aan te gaan die zij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten (zie r.o. 3.3.3 van het arrest van 25 maart 2016 van de Hoge Raad, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2016:507).
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat er in het aanvraagformulier stond “
is er een verzekering geweigerd?” en dat dit niet het geval was. [eiser] heeft “
een verzekering opgezegd?” niet gelezen. Hij wist wel dat de verzekering bij CBA gestopt was. De brief van Univé van 29 november 2019 waarin de verzekeringsaanvraag is bevestigd heeft [eiser] wel ontvangen, maar ook niet gelezen.
4.6.
De rechtbank is gelet op alle feiten en omstandigheden van dit geval van oordeel dat sprake is van opzettelijke misleiding. [eiser] heeft één dag nadat hij door de politie staande is gehouden CBA gebeld en hem is toen verteld dat de verzekering beëindigd is vanwege wanbetaling. [eiser] was dus – voor zover hij het royementsaanhangsel niet al ontvangen had – in ieder geval op dat moment bekend met het feit dat de verzekering opgezegd was. [eiser] wilde toen meteen een nieuwe verzekering afsluiten omdat hij net een forse boete had gehad. De rechtbank acht het verder ongeloofwaardig dat [eiser] in de slotvraag alleen ‘geweigerd’ heeft gelezen en wist dat hij daar “
Nee” op kon antwoorden, maar toevallig ‘opgezegd’ niet terwijl hij toen wist en snapte – getuige zijn verklaring van 26 mei 2020 – dat hij eigenlijk “
Ja” had moeten antwoorden. Vervolgens belt hij Univé één dag na deze aanvraag om te vragen naar de stand van zaken en corrigeert hij zijn fout niet. Als hij een paar dagen later de bevestiging van de aanvraag per post krijgt en letterlijk geconfronteerd wordt met zijn foute antwoord, grijpt hij nog steeds niet in. Gelet op dit feitencomplex kan niet anders geconcludeerd worden dan dat hij “
Nee” heeft ingevuld met de bedoeling Univé ertoe te bewegen de verzekeringsovereenkomst aan te gaan die zij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.
4.7.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat het causaliteitsvereiste van artikel 7:930 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen bespreking meer behoeft nu is komen vast te staan dat sprake is van opzettelijke misleiding en dus artikel 7:930 lid 5 BW van toepassing is.
Schending van de waarschuwingsplicht?
4.8.
Volgens [eiser] heeft Univé haar waarschuwingsplicht van artikel 7:929 lid 1 BW geschonden omdat zij niet eerst voor de mogelijke gevolgen van de verzwijging heeft gewaarschuwd voordat zij deze heeft ingeroepen. [eiser] verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:178). In haar brief van 5 juni 2020 heeft Univé de uitkomst van het onderzoek kenbaar gemaakt en ook meteen de gevolgen ingeroepen. [eiser] was vóór die brief niet op de hoogte van de mogelijke gevolgen. Dit is in strijd met semi-dwingend recht omdat op grond van artikel 7:943 lid 3 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer kan worden afgeweken van artikel 7:929 BW. Omdat Univé haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, kan zij de gevolgen van de opzettelijke verzwijging ook niet inroepen en moet zij dus overgaan tot vergoeding van de schade en de getroffen maatregelen ongedaan maken.
4.9.
Univé stelt zich op het standpunt dat zij heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Zij heeft op 20 mei 2020 de e-mail van CBA ontvangen waaruit bleek dat de eerdere polis was beëindigd wegens wanbetaling. Dat was het ‘moment van ontdekking’ van de verzwijging als bedoeld in artikel 7:929 lid 1 BW. Het verzekerd risico – de autobrand – had zich toen al gerealiseerd. Bij brief van 5 juni 2020 is [eiser] gewezen op zijn schending van de mededelingsplicht en op de gevolgen daarvan: geen uitkering, beëindiging van de verzekering, registratie in het Incidentenregister en melding bij het CBV. Dat was dus ruimschoots binnen de wettelijke twee maanden-termijn. Volgens Univé bestaat er geen verplichting dat zij na het zich voordoen van het verzekerd risico, eerst nog moet waarschuwen voor de gevolgen daarvan voordat zij deze mag inroepen.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat Univé in de brief van 5 juni 2020 gewezen heeft op de mogelijke gevolgen en deze ook meteen heeft ingeroepen. Noch uit het door [eiser] genoemde arrest, noch uit de voorafgaande conclusie van de advocaat-generaal, volgt dat dit niet zou kunnen. Volgens [eiser] had Univé de gevolgen dan twee weken na 5 juni 2020 mogen inroepen, omdat [eiser] dan een redelijke gelegenheid had gehad om verweer te kunnen voeren tegen het standpunt van Univé. Dit is echter geen vereiste die de wet stelt en een dergelijk vereiste blijkt ook niet uit het aangehaalde arrest of de conclusie. Met de brief van 5 juni 2020 heeft Univé dus ook voldaan aan haar waarschuwingsplicht.
4.11.
De conclusie van het voorgaande is dat het primaire verweer van Univé dat zij de schadeclaim mocht weigeren omdat [eiser] haar opzettelijk heeft misleid met het doel de verzekering af te sluiten, slaagt. Dit betekent ingevolge artikel 7:930 lid 5 BW dat Univé aan [eiser] geen uitkering verschuldigd is. De vorderingen onder a) en b) worden daarom afgewezen.
Opname in registers en melding CBV
4.12.
Volgens [eiser] zijn de registraties in het Incidentenregister, de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (hierna: “IVR”) onrechtmatig en moet daarom ook de CBV-melding ongedaan gemaakt te worden. Er is niet voldaan aan de specifieke vereisten voor opname in de verschillende registers en daarom moeten zijn persoonsgegevens daaruit verwijderd worden. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat hij artikel 6:103 BW ten onrechte aan deze vorderingen heeft verbonden en dat de rechtbank hier geen acht op hoeft te slaan.
4.13.
Op grond van artikel 4.1.4 van de toepasselijke algemene voorwaarden mocht Univé de persoonsgegevens van [eiser] opnemen in haar eigen database en in landelijke registers, aldus Univé. Dit mocht omdat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan fraude in de zin van de polisvoorwaarden, namelijk aan opzettelijke misleiding. Univé heeft daarnaast voldaan aan de vereisten die gelden voor opname in de diverse registers en heeft op terechte gronden melding gedaan aan het CBV.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat de registraties en het verzoek tot verwijdering daarvan moeten worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzamelend (de zogeheten ‘doelbinding’ van artikel 5 sub b AVG). Ook moet worden voldaan aan diverse beginselen zoals het transparantiebeginsel en het beginsel van opslagbeperking. Het moet voor de betrokkene transparant zijn dat bepaalde persoonsgegevens worden verwerkt, in hoeverre, door wie en wat de doeleinden zijn (artikel 5 sub a AVG). Daarnaast moet de verwerkingsverantwoordelijke termijnen vaststellen voor het wissen van gegevens of voor periodieke toetsing daarvan (in het kader van opslagbeperking, artikel 5 sub e AVG).
4.15.
Ook moet er onderscheid gemaakt worden tussen het interne en externe waarschuwingssysteem. De Gebeurtenissenadministratie – waaraan het IVR is gekoppeld – valt onder het interne waarschuwingssysteem en hierop is de GVPV van toepassing. Het Incidentenregister valt onder het externe waarschuwingssysteem en geldt voor de gehele verzekeringsbranche. Het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI) is op het externe waarschuwingssysteem van toepassing. Het uitgangspunt is dat er voor interne registraties minder strenge regels gelden dan voor externe registraties.
4.16.
Een gebeurtenis is een voorval dat de aandacht verlangd van een verzekeraar vanwege een mogelijk effect op de veiligheid en integriteit van de bedrijfsvoering, klanten, overige relaties en de verzekeringsbranche. Hierbij moet gedacht worden aan mogelijke fraude of ander laakbaar of onrechtmatig gedrag, structureel wanbetalingsgedrag, schending van de precontractuele mededelingsplicht et cetera. Registratie van een gebeurtenis moet zorgvuldig gebeuren, waarbij als voorbeeld wordt genoemd dat registratie van fraude niet is toegestaan als fraude niet is komen vast te staan. Dit wordt gezien als verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens en daarvoor gelden vanuit de wet zwaardere eisen, ook als het register waarin de gegevens worden verwerkt niet die zware eisen stelt. De registratie moet plaatsvinden in het kader van het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector (artikel 4.5.3 GVPV) en de waarborgen van de AVG moeten in acht zijn genomen. Er moet onder andere voldaan zijn aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, de betrokkene moet geïnformeerd worden (artikel 6.1.1 GVPV) en verzekeraars moeten erop letten dat de omschrijving van de gebeurtenis juist is.
4.17.
In de brief van Univé van 5 juni 2020 wordt slechts medegedeeld dat de (persoons)gegevens van [eiser] ‘gezien de bevindingen’ zijn opgenomen in ‘ons incidentenregister’ en dat het CVB van deze registratie op de hoogte is gebracht. Er wordt niets medegedeeld over de Gebeurtenissenadministratie en het IVR. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Univé verklaard dat sprake is van een registratie in het Incidentenregister en CBV-melding gedurende vijf jaar en dat zij denkt dat dit ook geldt voor de registratie in de Gebeurtenissenadministratie. Volgens Univé wordt nooit vermeld wat er letterlijk als tekst in de registratie staat en zij denkt dat er in het Incidentenregister alleen maar persoonsgegevens staan. [eiser] staat niet geregistreerd in het Externe Verwijzingsregister omdat ‘slechts’ sprake is van schending van de mededelingsplicht en niet van fraude.
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat Univé de persoonsgegevens van [eiser] in strijd met de AVG heeft verwerkt omdat onduidelijk is gebleven welke persoonsgegevens op welke wijze en voor welke duur in welk register zijn verwerkt. Dit is in strijd met het transparantiebeginsel. Daarnaast is ook de doelbinding niet duidelijk omdat Univé enerzijds aangeeft dat zij mocht registreren omdat sprake was van fraude (op grond van de algemene voorwaarden), maar aan de andere kant dat geen sprake was van fraude. De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat hierdoor niet kenbaar is wat er nu precies geregistreerd is (en dus ook niet in welk register). Univé ‘denkt’ ten aanzien van de registraties een aantal dingen, maar als niet weersproken staat vast dat dit in ieder geval niet gecommuniceerd is met [eiser] . Ten slotte is ook niet voldaan aan het beginsel van opslagbeperking omdat er in de brief van 5 juni 2020 geen termijn is vastgesteld voor het wissen van de gegevens of voor een periodieke toetsing ervan. Doordat Univé in strijd met deze beginselen van de AVG heeft gehandeld, is sprake van onrechtmatige verwerking van de gegevens van [eiser] en moeten de registraties en de CBV-melding door Univé ongedaan gemaakt worden.
Dwangsommen
4.19.
Univé heeft verweer gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde dwangsommen. Een dwangsom is volgens Univé niet nodig omdat zij zonder meer zal voldoen aan een eventueel veroordelend vonnis. Indien wel een dwangsom wordt opgelegd, verzoekt Univé het bedrag te matigen en te maximeren. [eiser] houdt vast aan de gevorderde dwangsommen omdat dit een prikkel voor Univé is om na te komen en als Univé zich houdt aan het vonnis, zij ook geen dwangsommen verbeurd. De rechtbank kan zich hierin vinden, maar zal de op te leggen dwangsommen wel matigen en maximeren zoals in het dictum vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.20.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 1.230,57 aan buitengerechtelijke incassokosten. Omdat de vorderingen onder a) en b) zullen worden afgewezen zal ook deze vordering worden afgewezen.
Proceskosten
4.21.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.22.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Univé om binnen veertien dagen na betekening van deze uitspraak over te gaan tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van de registraties ten name van [eiser] in het Incidentenregister van Univé en andere vergelijkbare (incidentenregistratie)systemen van Univé (zoals de Gebeurtenissenadministratie en/of het Intern Verwijzingsregister), evenals het per gelijke post/e-mail verzenden van een bevestiging van voornoemde ongedaanmaking c.q. verwijdering aan [eiser] en veroordeelt Univé om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.2.
veroordeelt Univé om binnen veertien dagen na betekening van deze uitspraak over te gaan tot het indienen van een (schriftelijk) verzoek aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars, strekkende tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van de (loket)melding ten name van [eiser] , evenals het per gelijke post/e-mail verzenden van een afschrift van genoemd verzoek aan [eiser] , en voorts alle medewerking te verlenen om de ongedaanmaking van de genoemde melding te realiseren en veroordeelt Univé om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
veroordeelt Univé in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Univé niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1., 5.2. en 5.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ides Peeters en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.