In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een beroep tegen de beslissing van de regionale klachtencommissie Wvggz West- en Midden-Brabant. Betrokkene, die in een accommodatie verblijft, heeft een klacht ingediend tegen de toepassing van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en gedwongen opname. De klachtencommissie heeft op 1 februari 2023 beide klachten ongegrond verklaard, wat betrokkene heeft doen besluiten om in beroep te gaan. De rechtbank heeft het verzoekschrift van betrokkene tijdig ontvangen en de zaak mondeling behandeld op 11 april 2023. Tijdens de behandeling zijn zowel betrokkene als vertegenwoordigers van de zorgaanbieder gehoord.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder eerdere zorgmachtigingen en de klachten die betrokkene heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie de verplichte zorg als noodzakelijk en proportioneel heeft beoordeeld, en dat de zorgverantwoordelijke zich aan de wettelijke verplichtingen heeft gehouden. Betrokkene heeft aangevoerd dat de zorg niet doelmatig is en dat er minder ingrijpende alternatieven beschikbaar zijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verplichte zorg gerechtvaardigd is gezien de ernst van de psychische stoornis van betrokkene.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de klachten van betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter J. Pulskens, met mr. Wallerbos als griffier. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open.