ECLI:NL:RBZWB:2023:2639

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
C/02/407788 / FA RK 23-1423
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing klachtencommissie Wvggz met betrekking tot verplichte zorg en zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een beroep tegen de beslissing van de regionale klachtencommissie Wvggz West- en Midden-Brabant. Betrokkene, die in een accommodatie verblijft, heeft een klacht ingediend tegen de toepassing van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en gedwongen opname. De klachtencommissie heeft op 1 februari 2023 beide klachten ongegrond verklaard, wat betrokkene heeft doen besluiten om in beroep te gaan. De rechtbank heeft het verzoekschrift van betrokkene tijdig ontvangen en de zaak mondeling behandeld op 11 april 2023. Tijdens de behandeling zijn zowel betrokkene als vertegenwoordigers van de zorgaanbieder gehoord.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder eerdere zorgmachtigingen en de klachten die betrokkene heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie de verplichte zorg als noodzakelijk en proportioneel heeft beoordeeld, en dat de zorgverantwoordelijke zich aan de wettelijke verplichtingen heeft gehouden. Betrokkene heeft aangevoerd dat de zorg niet doelmatig is en dat er minder ingrijpende alternatieven beschikbaar zijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verplichte zorg gerechtvaardigd is gezien de ernst van de psychische stoornis van betrokkene.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de klachten van betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter J. Pulskens, met mr. Wallerbos als griffier. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/407788 / FA RK 23-1423
Datum uitspraak: 18 april 2023
Beschikking van de rechtbank naar aanleiding van het ingediende verzoekschrift strekkende tot gegrondverklaring van het beroep ex. artikel 10:7 jo. artikel 10:11 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonadres] ,
thans verblijvende in de accommodatie van [de zorgaanbieder] , aan de [verblijfadres] , op de afdeling [afdeling] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. Z. Yeral te Roosendaal,
tegen de beslissing van de regionale klachtencommissie Wvggz West- en Midden-Brabant van 1 februari 2023, hierna te noemen: de klachtencommissie.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [curator] , curator van betrokkene, gevestigd te Breda;
- [de zorgaanbieder] , hierna te noemen: de zorgaanbieder.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 21 maart 2023.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel door betrokkene als namens de zorgaanbieder nadere stukken aangeboden. De rechter heeft die stukken geweigerd met het oog op een goede procesorde, te weten het belang dat alle partijen over dezelfde stukken beschikken en dat zij zich daarop goed hebben kunnen voorbereiden.
1.2
Op 11 april 2023 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door mr. Yeral;
  • [psychiater] , namens de zorgaanbieder;
  • [verpleegkundige in opleiding] , namens de zorgaanbieder.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 april 2022 is ten aanzien van betrokkene een (opvolgende) zorgmachtiging verleend, tot en met 20 april 2023. Daarbij is bepaald dat op basis van die machtiging bij wijze van verplichte zorg de navolgende maatregelen kunnen worden toegepast: “toedienen van medicatie”, “verrichten van medische controles”, “beperken van de bewegingsvrijheid”, “aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten”, “opnemen in een accommodatie”.
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 maart 2023 is ten aanzien van betrokkene een (opvolgende) zorgmachtiging verleend, tot en met 20 maart 2024. Daarbij is bepaald dat op basis van die machtiging bij wijze van verplichte zorg de navolgende maatregelen kunnen worden toegepast: “toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening”, “beperken van de bewegingsvrijheid”, “aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, daaronder in dit geval te verstaan dat betrokkene contact moet blijven onderhouden met het ambulante behandelteam. De frequentie van dit contact zal op geleide van het toestandsbeeld van betrokkene worden bepaald” en “opnemen in een accommodatie”.
2.3
Betrokkene is op 22 oktober 2021 opgenomen en verblijft sindsdien in de accommodatie van de zorgaanbieder.
2.4
Bij brief van 25 januari 2023 heeft betrokkene bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen de toepassing van verplichte zorg. Betrokkene klaagde, samengevat, over de verplichte medicatie (klacht 1) en de gedwongen opname in de accommodatie (klacht 2). Betrokkene heeft daarnaast om toekenning van een schadevergoeding verzocht. Ook heeft zij, in afwachting van het oordeel van de klachtencommissie, verzocht om de beslissingen van de zorgverantwoordelijke te schorsen.
2.5
De klachtencommissie heeft op 27 januari 2023 afwijzend beslist op het schorsingsverzoek van betrokkene.
2.6
Bij beslissing van 1 februari 2023 heeft de klachtencommissie, samengevat, zowel klacht 1 als klacht 2 ongegrond verklaard. Gelet hierop zag de klachtencommissie ook geen grond om een schadevergoeding toe te kennen aan betrokkene.

3.De verzoeken

3.1
Betrokkene verzoekt om de beslissing van de klachtencommissie van 1 februari 2023 te vernietigen en de klacht van betrokkene alsnog gegrond te verklaren en voor zover mogelijk aan betrokkene een schadevergoeding toe te kennen voor een bedrag als de rechtbank vermeent te behoren.
3.2
Namens de zorgaanbieder is verweer gevoerd tegen de verzoeken van betrokkene.
3.3
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, worden ingegaan.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
4.1
Uit artikel 8:9 Wvggz lid 1 volgt dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de zorgmachtiging een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet neemt dan nadat hij:
zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene,
met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en
voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.
Uit lid 2 van voormeld artikel volgt dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging op schrift stelt en deze beslissing van een schriftelijke motivering voorziet.
4.2
Uit artikel 10:3 lid 1, sub f Wvggz volgt dat betrokkene een schriftelijke en gemotiveerde klacht kan indienen bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van artikel 8:9 Wvggz.
4.3
Artikel 10:7 Wvggz bepaalt dat betrokkene, nadat de klachtencommissie een beslissing heeft genomen, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift kan indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
4.4
Uit artikel 10:7 lid 2 volgt dat de termijn voor het indienen van een verzoekschrift zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld bedraagt, dan wel zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.
4.5
Artikel 10:11 lid 1 Wvggz bepaalt dat verzoeker bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:3 bij de klachtencommissie tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder kan verzoeken. Uit lid 2 van voormeld artikel volgt dat verzoeker bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 Wvggz bij de rechter tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder verzoeken.
Ontvankelijkheid
4.6
De rechtbank stelt vast, gelet op het bepaalde in artikel 10:7 lid 2 Wvggz, dat het verzoekschrift tijdig is ontvangen. Betrokkene kan dan ook worden ontvangen in haar verzoeken.
De klachtencommissie
4.7
De rechtbank overweegt dat de klachtencommissie bij beslissing van 1 februari 2023 zowel klacht 1 als klacht 2 ongegrond heeft verklaard.
Over het toedienen van medicatie bij betrokkene (klacht 1) heeft de klachtencommissie overwogen dat antipsychotische medicatie met het oog op algemeen geaccepteerde professionele standaarden noodzakelijk en effectief wordt geacht voor het bestrijden van psychoses en daarmee voor het afwenden van (dreigend) ernstig nadeel bij betrokkene en bij anderen. Hoewel de effectiviteit van de medicatie in de situatie van betrokkene zeker niet optimaal is, is de klachtencommissie van oordeel dat de medicatie vooralsnog noodzakelijk en proportioneel is. Het stoppen of het verminderen van de dosis van de medicatie zal naar verwachting, zoals in het verleden is gebleken, leiden tot een aanzienlijke toename van het ernstig nadeel voor betrokkene en haar omgeving.
Over de opname en het verblijf van betrokkene in de accommodatie (klacht 2) heeft de klachtencommissie overwogen dat die vorm van verplichte zorg noodzakelijk en proportioneel is gezien de ernst van het nadeel bij betrokkene en omdat zij zich verzet tegen de noodzakelijk geachte zorg. Voorkomen moet worden dat betrokkene opnieuw een zwervend bestaan zal leiden, waarbij opnieuw zelfverwaarlozing kan optreden. Daarbij wordt aan betrokkene, indien mogelijk, zelfstandige bewegingsvrijheid geboden en wordt er gezocht naar een passende vervolgplek waar betrokkene naartoe kan worden overgeplaatst. Omdat de verplichte zorg een voortzetting zonder onderbreking van reeds aangezegde zorg betreft, kon een nieuwe aanzegging op grond van 8:9 lid 2 Wvggz naar het oordeel van de klachtencommissie achterwege blijven.
Omdat de klachten ongegrond zijn verklaard, zag de klachtencommissie ten slotte geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding.
De standpunten
4.8
Namens en door betrokkene is ter onderbouwing van haar verzoeken, samengevat, aangevoerd dat zij enkel somatische klachten heeft en geen psychische klachten. Daarnaast stelt betrokkene dat zij - van haar (somatische) medisch specialisten - geen medicatie mag hebben. Het gaat al langere tijd niet goed met haar. Door de behandelaren wordt er echter niet naar haar geluisterd en zij mag van hen niet onderzocht worden door haar eigen medisch specialisten. Betrokkene wil dat haar opname en verblijf in de accommodatie alsmede het toedienen van medicatie als verplichte vormen van zorg worden beëindigd. Betrokkene stelt dat de ingezette verplichte zorg bij de voorzetting van de zorgmachtiging opnieuw had moeten worden aangezegd (op grond van artikel 8:9 lid 1 Wvggz). De zorgverantwoordelijke heeft zich dan ook niet op de hoogte gesteld van de actuele gezondheidssituatie van betrokkene (8:9 lid 1 sub a Wvggz) en alvorens verplichte zorg in te zetten heeft de zorgverantwoordelijke geen overleg gevoerd met betrokkene (8:9 lid 1 sub b Wvggz). Betrokkene stelt daarnaast dat de behandeling onvoldoende doelmatig is, omdat er slechts sprake is van symptomatisch herstel. De behandeling heeft effect gehad op het gedrag van betrokkene ten opzichte van haar omgeving, maar zij ervaart zelf blijvend een forse lijdensdruk. Zij heeft veel last van de bijwerkingen behorende bij het medicatiegebruik. Zo kan zij niet goed praten, zij heeft last van overvloedig speeksel waardoor zij bijna stikt en er is sprake van toename in gewicht. Betrokkene vindt dat de zorgverantwoordelijke hiermee onvoldoende rekening houdt. Daarnaast vindt betrokkene dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de noodzakelijkheid, proportionaliteit en de subsidiariteit van het toedienen van de verplichte vormen van zorg. Ook is de verplichte zorg naar de mening van betrokkene niet evenredig. Betrokkene vindt dat er minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn dan medicatie. Zij stelt dat zij voldoende aanspreekbaar en stuurbaar is. Betrokkene verzoekt ten slotte om een schadevergoeding vast te stellen ter hoogte van € 40,- per dag, met ingang van de datum waarop de klacht is ingediend en tot de datum van deze beschikking.
4.9
De psychiater heeft namens de zorgaanbieder verweer gevoerd tegen de verzoeken van betrokkene. Daartoe is, samengevat, aangegeven dat betrokkene kampt met een psychische stoornis en met daaruit voortkomende psychische problematiek. De klachten van betrokkene hebben volgens de psychiater geen somatische oorzaak. Betrokkene krijgt bij wijze van verplichte zorg medicatie toegediend, te weten een combinatie van Haldol en Clozapine. Volgens de psychiater heeft hierover met betrokkene overleg plaatsgevonden, maar is er geen overeenstemming bereikt. De psychiater is van mening dat de medicamenteuze behandeling van betrokkene wel heeft geleid tot verbetering van het toestandsbeeld van betrokkene. Betrokkene wordt namelijk minder in beslag genomen door haar psychotische belevingen en zij veroorzaakt minder overlast. Ook lukt het haar nu om met haar eigen pinpas te pinnen terwijl dat eerder niet mogelijk was. Over de gewichtstoename van betrokkene ten gevolge van het medicatiegebruik heeft de psychiater aangegeven dat er medicatie beschikbaar is om die gewichtstoename te remmen, maar dat betrokkene die medicatie weigert. In de komende periode zal er ten slotte binnen de ggz worden gezocht naar een passende vervolgplek voor betrokkene.
4.1
De verpleegkundige heeft, samengevat, aangegeven dat betrokkene op het moment dat zij werd opgenomen in de accommodatie veel aan het strijden was met de behandelaren, maar dat zij inmiddels beter in contact is.
4.11
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt.
Klachtmogelijkheid tegen algemene beginselen artikel 2:1 Wvggz?
4.12
Betrokkene heeft haar klacht deels gegrond op de niet-naleving van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals neergelegd in artikel 2:1 lid 3 Wvggz. Omdat in artikel 10:3 Wvggz de mogelijkheid om te klagen tegen die beginselen niet staat vermeld, is de eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden of de mogelijkheid bestaat om tegen die beginselen te klagen in het kader van deze procedure. De rechtbank verwijst in dat verband naar de beschikking van de Hoge Raad van 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2096). Hierin heeft de Hoge Raad, samengevat, overwogen dat artikel 2:1 Wvggz deel uitmaakt van hoofdstuk 2 van de wet. Dat hoofdstuk bevat algemene uitgangspunten, die bij de uitvoering van de wet steeds in acht moeten worden genomen. Dat volgt niet alleen uit de gelaagde structuur van de wet, maar ook uit de bewoordingen van diverse bepalingen. De betrokken uitgangspunten dienen dus tevens in acht te worden genomen bij een beslissing van de zorgverantwoordelijke op de voet van art. 8:9 lid 1 Wvggz, ter uitvoering van een zorgmachtiging en tot verlening van een vorm van verplichte zorg waarvoor die maatregel of machtiging (mede) is verleend. Gelet hierop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het mogelijk is om een klacht in te dienen met betrekking tot de (niet) naleving van voormelde beginselen in het kader van deze wet.
Opnieuw aanzeggen van verplichte zorg bij opvolgende zorgmachtiging ex. artikel 8:9 Wvggz?
4.13
Betrokkene heeft daarnaast geklaagd dat de zorgverantwoordelijke de reeds aangezegde verplichte zorg die ziet op het toedienen van medicatie en het opnemen in de accommodatie, nadat de rechtbank een opvolgende zorgmachtiging heeft verleend, niet nogmaals heeft aangezegd op grond van artikel 8:9, terwijl dat naar de mening van betrokkene wel had gemoeten. Betrokkene verwijst naar een eerdere opmerking ter zake van de patiëntenvertrouwenspersoon. Betrokkene stelt dat de zorgverantwoordelijke zich, nadat de opvolgende zorgmachtiging is verleend, niet op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidssituatie van betrokkene (8:9 lid 1 sub a Wvggz) en dat de zorgverantwoordelijke alvorens verplichte zorg in te zetten geen overleg heeft gevoerd met betrokkene (8:9 lid 1 sub b Wvggz).
De rechtbank overweegt dat uit deze bepalingen volgt dat de zorgverantwoordelijke bij het inzetten van verplichte zorg aan voormelde verplichtingen moet voldoen. Noch uit de tekst van de wet noch uit de wetsgeschiedenis bij voormeld artikel volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verplichte zorg die eenmaal is ingezet en onafgebroken voortduurt opnieuw moet worden aangezegd wanneer de rechtbank een opvolgende zorgmachtiging verleend. Een zorgmachtiging legitimeert de inzet van verplichte zorg. Niet kan worden gesteld dat de verplichte zorg die onafgebroken voortduurt onder een opvolgende zorgmachtiging moet worden beschouwd als nieuw ingezette zorg (met de verplichting tot het opnieuw nakomen van de verplichtingen zoals neergelegd in artikel 8:9 Wvggz).
Reeds ingezette verplichte zorg juist aangezegd?
4.14
De rechtbank is bovendien van oordeel dat voldoende is aangetoond dat in dit geval de verplichte zorg, op het moment dat die zorg voor het eerst is ingezet, juist is aangezegd overeenkomstig de bepalingen zoals genoemd in artikel 8:9 Wvggz. Over het toedienen van medicatie is overleg gevoerd met betrokkene. Daarnaast is er een farmacogenetisch onderzoek uitgevoerd bij betrokkene om te bepalen welke medicatie het meest passend en effectief is, waarmee ook de algehele gezondheidstoestand van betrokkene is beeld is gekomen. De rechtbank gaat ervan uit dat hierover ook gesprekken met betrokkene zijn gevoerd. De rechtbank volgt betrokkene dan ook niet in haar klacht dat de ingezette zorg bij aanvang niet juist is aangezegd en dat er geen rekening is gehouden met haar actuele (algehele) gezondheidstoestand. De stelling van betrokkene dat zij van haar “medisch specialisten” sowieso geen medicatie mag gebruiken is verder niet onderbouwd.
Proportionaliteit
4.15
Gelet op het ziektebeeld van betrokkene is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van de verplichte zorg bij betrokkene die ziet op het toedienen van medicatie en de opname in de accommodatie voldoet aan de eisen van proportionaliteit. Vaststaat dat het toedienen van (een combinatie van) antipsychotica een recidive van psychose - en daarmee verdere schade voor betrokkene - voorkomt. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat de medicatie volgens de daarvoor geldende richtlijnen en protocollen is toegediend. Ook is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat de medicatie (en de overige toegestane vormen van verplichte zorg) gezien het ziektebeeld van betrokkene en de ernst van het daaruit voortkomende ernstige gevaar, noodzakelijk is.
Doelmatigheid
4.16
Betrokkene stelt dat de toepassing van voormelde vormen van verplichte zorg niet doelmatig is, omdat er bij haar slechts sprake zou zijn van symptomatisch herstel, dat betrokkene veel last heeft van met de medicatie samenhangende bijwerkingen en dat zij blijvend een forse lijdensdruk ervaart. Hoewel de effecten van de medicamenteuze behandeling niet optimaal zijn, heeft de psychiater voldoende toegelicht dat de ontwrichting die betrokkene onder invloed van de psychische stoornis veroorzaakt op haar omgeving als gevolg van de (medicamenteuze) behandeling is verminderd en dat betrokkene zelf ook minder in beslag wordt genomen door haar wanen en belevingen. Daarnaast is de behandeling naar het oordeel van de rechtbank doelmatig omdat het toedienen van antipsychotische medicatie een recidive van psychose voorkomt en daarmee ook verdere (psychische) gezondheidsschade bij betrokkene.
Subsidiariteit / minder ingrijpende alternatieven?
4.17
Omdat betrokkene niet beschikt over ziektebesef en -inzicht, zijn minder ingrijpende alternatieven dan de inzet van voormelde vormen van verplichte zorg naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. Nu betrokkene ontkent dat zij lijdt aan een psychische stoornis, is niet te verwachten dat met betrokkene afspraken kunnen worden gemaakt voor behandeling op vrijwillige basis.
4.18
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de klachten van betrokkene, met het oog op het bepaalde in artikel 10:10 Wvggz, ongegrond verklaren.
4.19
Nu de klachten van betrokkene ongegrond worden verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen aan betrokkene. Het daartoe strekkende verzoek van betrokkene zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de klachten van betrokkene ongegrond;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023 door
mr. Pulskens, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.