ECLI:NL:RBZWB:2023:2675

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten hulphond

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een hulphond beoordeeld. Eiseres had op 11 januari 2022 bijzondere bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen heeft deze aanvraag op 14 januari 2022 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het college bleef bij zijn beslissing. De rechtbank heeft de zaak op 6 april 2023 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen.

Eiseres stelt dat haar hond levensreddende taken verricht en dat er een noodzaak is voor een hulphond. Het college betwist dit en stelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar hond als hulphond functioneert en dat de kosten niet noodzakelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat de kosten voor de hond niet als noodzakelijke kosten in de zin van de Participatiewet kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1376 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, college.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van bijzondere bijstand voor de kosten van een hulphond.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 14 januari 2022 (primair besluit) afgewezen voor zover het betreft de kosten voor een hulphond.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij het primaire besluit gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Hierbij zijn partijen, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft op 11 januari 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een hulphond.
Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van een hulphond afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het college bij het primaire besluit gebleven. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een hulphond en dat de kosten niet noodzakelijk zijn.
Standpunt eiseres
2. Eiseres stelt dat zij voldoende duidelijk heeft gemaakt dat er wel degelijk sprake is van de noodzaak van een hulphond en dat haar hond ook als zodanig functioneert. Volgens eiseres zijn de werkzaamheden die de hond verricht wezenlijk en soms zelfs levensreddend. Zij stelt dat het college haar stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd.
Standpunt het college
3. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres niet met bewijsstukken heeft aangetoond dat sprake is van een hulphond noch dat er sprake is van een noodzaak tot gebruikmaking van een hulphond. Derhalve is het college van mening dat de kosten voor de hond niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Ook is het college van mening dat de aanvraag voor bijzondere bijstand op goede gronden is afgewezen nu niet is gebleken van noodzakelijke kosten.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5. In geschil is of het college op goede gronden het verzoek van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van haar hond heeft afgewezen.
5.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen. Tussen partijen is in geschil of de kosten in het bijzondere geval noodzakelijk zijn en of de hond van eiseres als hulphond functioneert.
5.2
Bij een aanvraag om bijstand is het aan de aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand. De rechtbank is met het college van oordeel dat eiseres hierin niet is geslaagd.
5.3
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2016 [1] overweegt de rechtbank dat kosten die verband houden met het bezit van een hond als huis- of gezelschapsdier - waaronder kosten voor voer - behoren tot de algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Als er een medische of psychosociale indicatie is voor het hebben en houden van een hond, zoals bijvoorbeeld ingeval van een blindengeleidehond of een hulphond die wordt benut in het kader van een therapie, kunnen de noodzakelijke meerkosten - als daarvoor geen voorliggende voorziening bestaat - in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Van meerkosten is sprake als de (medische) kosten voor de hond zo hoog oplopen dat deze de reguliere kosten, die zijn verbonden aan het hebben van en de zorg voor een hond, overstijgen. Het is in een dergelijk geval aan de aanvrager aannemelijk te maken dat sprake is van noodzakelijke meerkosten, dat deze kosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeien en dat zij niet uit het beschikbare inkomen kunnen worden voldaan.
5.4
Eiseres heeft betoogd dat er sprake is van de noodzaak van een hulphond en dat haar hond ook als zodanig functioneert. Volgens eiseres zijn de werkzaamheden die de hond verricht - het wakker maken van eiseres als zij in haar slaap overgeeft en haar waarschuwen als er hartritmestoornissen dreigen - wezenlijk en soms zelfs levensreddend. Deze omstandigheid brengt naar het oordeel van de rechtbank echter op zichzelf niet mee dat een medische of sociale indicatie voor het houden van een hond, zoals onder 5.3 bedoeld, aanwezig was. Eiseres heeft geen objectieve medische of psychosociale gegevens ten aanzien van de gestelde medische situatie in het geding gebracht, die haar standpunt omtrent de noodzaak zouden kunnen staven of ondersteunen. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de hond niet als kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet zijn aan te merken.
5.5
Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres niet met objectieve bewijsmiddelen heeft aangetoond dat sprake is van een hulphond. Bovendien volgt uit een verklaring van een medewerker van BMA Bultersmekke - de bevoegde keuringsinstantie voor een hulphond - dat de hond van eiseres niet is gekeurd. Uit de bij het college afgelegde verklaring van eiseres volgt evenmin dat sprake is van een gekeurde hulphond.
5.6
De rechtbank is met het college van oordeel dat de kosten voor de hond van eiseres niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Het college heeft de aanvraag van eiseres dan ook op goede gronden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 18 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 35 lid 1 Pw
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:318, r.o. 4.3.2.