ECLI:NL:RBZWB:2023:290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) te herzien en € 529,39 aan WW-uitkering en € 42,34 aan vakantiegeld van eiser terug te vorderen over de maand april 2021. Het UWV heeft het beroepschrift naar de rechtbank gezonden op grond van de op hem rustende doorzendplicht. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld, maar beide partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Eiser ontving vanaf november 2020 een WW-uitkering. Het UWV ontving inkomensgegevens van de werkgever van eiser, maar op 2 juni 2021 heeft eiser aangegeven dat deze gegevens niet kloppen. Het UWV heeft eiser verzocht om bewijsstukken, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. Daarom heeft het UWV op 10 juni 2021 vastgesteld dat eiser een te hoog bedrag aan WW-uitkering heeft ontvangen in april 2021 en heeft besloten de uitkering te herzien en het te veel betaalde bedrag terug te vorderen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissingen.

De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de WW-uitkering van eiser heeft herzien en het teruggevorderde bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft besloten tot herziening, omdat eiser een te hoog bedrag aan WW-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de invordering, omdat het UWV het bezwaar van eiser tegen het invorderingsbesluit gegrond heeft verklaard. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit betreffende de invordering niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit tot herziening en terugvordering ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3316 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) te herzien en
€ 529,39 aan WW-uitkering en € 42,34 aan vakantiegeld van eiser terug te vorderen over de maand april 2021.
Met het bestreden besluit van 20 juli 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
Het UWV heeft het beroepschrift naar de rechtbank gezonden op grond van de op hem rustende doorzendplicht. [1]
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de WW-uitkering van eiser heeft herzien over de maand april 2021 en terecht € 529,39 aan WW-uitkering en € 42,34 aan vakantiegeld van eiser heeft teruggevorderd. De rechtbank doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
1. Eiser ontving vanaf november 2020 een WW-uitkering. Het UWV ontvangt inkomensgegevens die de werkgever van eiser doorgeeft aan de Belastingdienst, om de hoogte van de uitkering vast te stellen. Op 2 juni 2021 heeft eiser aangegeven dat de inkomensgegevens over de maand april 2021 niet kloppen. Het UWV heeft eiser toen verzocht om bewijsstukken waaruit dat blijkt. Eiser heeft daar niet op gereageerd. Daarom heeft het UWV op 10 juni 2021 op basis van de reeds bekende gegevens vastgesteld dat eiser een te hoog bedrag aan WW-uitkering heeft ontvangen in april 2021. Het UWV heeft besloten de uitkering te herzien en het te veel betaalde bedrag aan uitkering en vakantiegeld (€ 529,39 en € 42,34) terug te vorderen van eiser. Op 16 juni 2021 heeft het UWV besloten het teruggevorderde bedrag ook in te vorderen (dat betekent eiser het daadwerkelijk moet terugbetalen). Eiser heeft tegen beide beslissingen bezwaar gemaakt.
Standpunten partijen
2. Eiser betoogt dat hij in een moeilijke financiële situatie zit. Hij heeft momenteel een vast inkomen, maar moet schulden afbetalen. Hij vraagt daarom om uitstel van betaling van deze schuld aan het UWV.
2.1.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser enkel beroepsgronden aanvoert die zien op de invordering, waartegen het bezwaar in deze zaak gegrond verklaard is. Het UWV ziet daarom niet in welk belang eiser nog nastreeft met zijn beroep.
Procesbelang invordering
3. De bestuursrechter kan een bij haar ingediend beroep alleen inhoudelijk beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener met het ingestelde rechtsmiddel voor ogen staat, moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Eiser dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep (procesbelang). [2]
3.1.
Het UWV heeft het bezwaar van eiser tegen het invorderingsbesluit gegrond verklaard omdat hij het bedrag niet kan betalen, waardoor eiser op dit moment niet hoeft te betalen. Eiser vraagt in beroep om uitstel van de betaling aan UWV. Dat is al bereikt in bezwaar en eiser kan dat daarom niet meer bereiken in beroep. Voor zover de beroepsgronden van eiser zien op zijn onmogelijkheid om het teruggevorderde bedrag terug te betalen, is het beroep daarom naar het oordeel van de rechtbank daarom niet-ontvankelijk. Eiser heeft geen procesbelang bij de beoordeling daarvan.
Inhoudelijk: herziening en terugvordering
4. Voor zover eisers beroep zich ook richt tegen het besluit tot herziening en terugvordering van de WW-uitkering, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Bij de berekening van de WW-uitkering wordt inkomen op de uitkering in mindering gebracht. [3] Wanneer eiser een te hoge WW-uitkering heeft ontvangen, moet het UWV de uitkering herzien. Het UWV heeft op goede gronden besloten tot herziening omdat eiser een te hoog bedrag aan WW-uitkering heeft ontvangen in de maand april 2021. De rechtbank is niet gebleken dat de berekening van de terugvordering onjuist zou zijn. Het UWV was dan ook gehouden om de over de maand april 2021 teveel ontvangen WW-uitkering van € 529,39 en € 42,34 aan vakantiegeld van eiser terug te vorderen.
4.1
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering af te zien. [4] Van dringende redenen is alleen sprake als door de herziening of de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden. [5] De financiële gevolgen van een besluit tot herziening en terugvordering doen zich in het algemeen pas voor als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Het UWV heeft in het bestreden besluit juist afgezien van invordering, omdat eiser niet in staat is het teruggevorderde bedrag af te lossen. Daarom is niet aannemelijk dat de moeilijke financiële situatie die eiser schetst, het gevolg is van het bestreden besluit. Van dringende redenen om van de herziening en/of terugvordering af te zien is dus geen sprake.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het besluit betreffende de invordering. Voor zover het beroep ziet op het besluit tot herziening en terugvordering van de te veel betaalde WW-uitkering, is het ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt van de rechtbank. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit betreffende de invordering van de te veel betaalde WW-uitkering niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit tot herziening en terugvordering van de
WW-uitkering ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 18 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:15
1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
(…)
Werkloosheidswet
Artikel 22a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 36
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 47
1. De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A – B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat.
Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
(…)

Voetnoten

1.Artikel 6:15 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht
2.CRvB 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:63
3.Art. 47 lid 1 Werkloosheidswet
4.Art. 22a en art. 36 lid 6 Werkloosheidswet
5.CRvB 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1523