In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) te herzien en € 529,39 aan WW-uitkering en € 42,34 aan vakantiegeld van eiser terug te vorderen over de maand april 2021. Het UWV heeft het beroepschrift naar de rechtbank gezonden op grond van de op hem rustende doorzendplicht. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld, maar beide partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.
Eiser ontving vanaf november 2020 een WW-uitkering. Het UWV ontving inkomensgegevens van de werkgever van eiser, maar op 2 juni 2021 heeft eiser aangegeven dat deze gegevens niet kloppen. Het UWV heeft eiser verzocht om bewijsstukken, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. Daarom heeft het UWV op 10 juni 2021 vastgesteld dat eiser een te hoog bedrag aan WW-uitkering heeft ontvangen in april 2021 en heeft besloten de uitkering te herzien en het te veel betaalde bedrag terug te vorderen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissingen.
De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de WW-uitkering van eiser heeft herzien en het teruggevorderde bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft besloten tot herziening, omdat eiser een te hoog bedrag aan WW-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de invordering, omdat het UWV het bezwaar van eiser tegen het invorderingsbesluit gegrond heeft verklaard. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit betreffende de invordering niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit tot herziening en terugvordering ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.