ECLI:NL:RBZWB:2023:3078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
02-219359-22 en 02-141970-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Pellikaan
  • mr. Van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door meevoeren van slachtoffer aan auto

Op 8 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij een poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats op 11 maart 2022 in Roosendaal, waar de verdachte en de medeverdachte een slachtoffer aan hun rijdende auto hebben meegevoerd. Tijdens deze actie heeft de medeverdachte het slachtoffer meerdere vuistslagen op het hoofd en gezicht gegeven, terwijl de auto met een snelheid van ongeveer 60 km/u reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte zich aanvankelijk bedreigd voelden door het slachtoffer, die een scherp voorwerp vasthield en probeerde de auto binnen te komen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte te ver zijn gegaan in hun reactie en andere keuzes hadden moeten maken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat het letsel van het slachtoffer relatief beperkt was. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar de proeftijd met een jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-219359-22 en 02-141970-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. K.C.A.M. Oomen, te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 24 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. D.M.I.C. Schijns, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander op 11 maart 2022 in Roosendaal [slachtoffer] aan de auto heeft meegevoerd, die [slachtoffer] vuistslagen heeft gegeven en hem van de auto heeft losgemaakt, terwijl die auto reed met een snelheid van circa 60 km per uur.
Deze verdenking is verdachte in verschillende juridische varianten ten laste gelegd, namelijk als medeplegen van een poging tot doodslag dan wel als medeplegen van een poging tot zware mishandeling dan wel als medeplegen van mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , het op de zitting getoonde beeldmateriaal en het proces-verbaal van bevindingen waarin het beeldmateriaal wordt beschreven. Volgens de officier van justitie hebben verdachte en [medeverdachte] het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte en de medeverdachte hebben [slachtoffer] blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij zou komen te overlijden, door met een snelheid van 60 km per uur te rijden en met vuistslagen op [slachtoffer] in te slaan, terwijl deze aan de auto hing en hem vervolgens van de auto af te duwen. Op grond van de verklaring van verdachte, de getuige, die achter de auto van verdachte reed en op basis van het getoonde beeldmateriaal, kan worden gesteld dat de auto ongeveer 60 km/u reed. Als een persoon met die snelheid op de grond terecht komt, dan is er een aanmerkelijk risico dat die persoon dat niet overleeft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van de poging tot doodslag niet tot een bewezenverklaring kan komen. Volgens de verdediging is [slachtoffer] zelf naar de auto gelopen en heeft hij, terwijl hij een scherp voorwerp in zijn hand had, geprobeerd om uit de auto een telefoon te pakken. Onder die omstandigheden is het logisch dat verdachte uit de situatie wil komen, door met de auto weg te rijden. [slachtoffer] hield zich echter vast aan de auto, ook toen verdachte meer snelheid maakte. Er zou niets zijn gebeurd als [slachtoffer] de auto zou hebben losgelaten. Hieruit blijkt volgens de verdediging dat er geen sprake was van opzet. Er is geen aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De verdediging wijst hierbij op jurisprudentie: ECLI:NL:RBLIM:2014:1456 en ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3793. [slachtoffer] heeft geen aangifte willen doen en heeft tegenover de politie verklaard dat het zijn eigen schuld was. Ook was hij zwaar onder invloed tijdens het incident. Dit geeft een andere kijk op wat er op de bewuste avond is gebeurd. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel en mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek tijdens de zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 maart 2022 reed verdachte met [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] in de auto. Verdachte zat achter het stuur, [medeverdachte] zat op de passagiersstoel en [getuige 1] en [getuige 2] zaten achterin de auto. Ze reden door de Kalsdonksestraat in Roosendaal. [slachtoffer] , riep hen. [medeverdachte] zag dat hij een schaar of iets dergelijks vast had. [slachtoffer] kwam naar het raam en wilde de telefoon van [medeverdachte] pakken. Hij probeerde ook om het portier te openen, door zijn arm door het open raam naar binnen te steken. [medeverdachte] pakte de handen van [slachtoffer] , zodat [slachtoffer] hem niets kon maken en riep naar verdachte dat hij moest gaan rijden. [slachtoffer] bleef in het raam hangen, terwijl verdachte steeds harder ging rijden. Verdachte filmde [medeverdachte] en [slachtoffer] , terwijl hij de auto bestuurde. In de auto werd geroepen “Deze djalla wil ons nakken mattie”, wat zoveel betekent als “deze sukkel wil van ons stelen.”. [slachtoffer] heeft zijn armen om het portier geklemd en heeft zijn hoofd door het raam gestoken. [slachtoffer] bleef vasthouden en probeerde in de auto te komen, waarop verdachte bleef doorrijden en de snelheid van de auto verhoogde. In de auto werd gegild en gelachen. [slachtoffer] liet de auto niet los waarop de inzittenden naar [medeverdachte] begonnen te roepen dat hij [slachtoffer] “vuist” moest geven. De medeverdachte heeft [slachtoffer] vervolgens meerdere malen in zijn gezicht geslagen. Hij sloeg in eerste instantie met een vuist en later met beide vuisten in op het gezicht van [slachtoffer] , waarop [slachtoffer] zijn hoofd uit de auto heeft gehaald. De medeverdachte riep naar verdachte dat hij moest remmen. De medeverdachte duwde de armen waarmee [slachtoffer] zich aan de portier vasthield vervolgens met twee handen omhoog, waarna [slachtoffer] het portier losliet en op het wegdek terecht kwam.
Poging doodslag, poging zware mishandeling of mishandeling
De vraag is of dit feit als poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of als mishandeling kan worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De aanleiding tot het feit is onduidelijk, mede omdat er geen aangifte is gedaan en [slachtoffer] zelf heeft aangegeven dat het zijn eigen schuld was. Wel staat vast dat [slachtoffer] op enig moment met zijn armen in de auto is gekomen en dat hij daarbij een scherp voorwerp in zijn hand had, waarmee hij had kunnen steken. De verklaring van verdachte dat hij zich op dat moment bedreigd heeft gevoeld, wordt ondersteund door de verklaringen van de andere personen in de auto: [medeverdachte] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Dat tegen verdachte gezegd is te gaan rijden en dat verdachte dat ook heeft gedaan om [slachtoffer] kwijt te raken, is dan niet onbegrijpelijk. [slachtoffer] is zich echter blijven vastklemmen aan de auto, ook toen de snelheid verhoogd werd. Op dat moment is de stemming in de auto omgeslagen en is op het beeldmateriaal te horen dat verdachte, [getuige 1] en [getuige 2] hardop lachen en [medeverdachte] aanmoedigen om [slachtoffer] te slaan.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte de kwade opzet had om [slachtoffer] te doden of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of er - naar algemene ervaringsregels - sprake is van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van het wegrijden, het doorrijden, het inslaan op hem en het losmaken van zijn armen van de auto zodat hij is komen te vallen had kunnen overlijden, dan wel dat hij zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen en of verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De gevolgen van het meegevoerd worden aan de buitenkant van een auto, het geven van vuistslagen op het hoofd/gezicht en het losmaken van de handen van de auto en het vervolgens vallen op het wegdek, worden, naar algemene ervaringsregels, bepaald door de snelheid van de auto in combinatie met de situatie ter plaatse, zoals de weginrichting en aanwezige obstakels. Objectieve meetgegevens zijn echter niet beschikbaar, zodat het voor de rechtbank niet duidelijk is geworden met welke snelheid er feitelijk werd gereden met de auto ten tijde van het losmaken van de handen van [slachtoffer] , Aan de hand van de foto’s in het dossier waarop de plaats is te zien waarop [slachtoffer] op het wegdek terecht is gekomen, stelt de rechtbank vast dat de auto op dat moment op een rijbaan reed welke door een middenberm is gescheiden van tegemoetkomend verkeer en dat deze rijbaan, aan de zijde waar [slachtoffer] aan de auto hing, grensde aan een grasstrook. De kans dat [slachtoffer] hierbij door een andere auto zou worden overreden of dat hij ongelukkig ten val zou komen, is zonder nadere onderzoeksgegevens niet vast te stellen. Het risico dat [slachtoffer] onder de auto zou komen met vitale delen van zijn lichaam, kan op basis van het voorliggende dossier ook niet objectief ingeschat worden. Gelet hierop acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte hiervan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel wettig en overtuigend bewezen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer] een aanzienlijke hoeveelheid vuistslagen in zijn gezicht heeft gekregen alvorens hij vanaf een rijdende auto op het wegdek terecht is gekomen. De kans dat hij daarbij botbreuken in bijvoorbeeld het gezicht, benen of rug zou oplopen, is aanmerkelijk. Dit soort breuken of rugletsel vergen vaak langdurig herstel, waardoor dergelijk letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust op de koop heeft toegenomen. De rechtbank beantwoord die vraag bevestigend, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte en de medeverdachte. [slachtoffer] is meermalen met vuisten hard tegen het hoofd/gezicht gestompt, terwijl hij zich aan het portier van de rijdende auto had vastgeklampt. Het gevaar van die situatie moet voor verdachte, net als voor ieder ander weldenkend mens, duidelijk zijn geweest. De rechtbank acht daarmee het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] heeft meegevoerd met een auto, terwijl die [slachtoffer] zich aan de buitenkant van de deurstijl van die auto bevond;
- die [slachtoffer] vuistslagen heeft gegeven in zijn gezicht, en
- de handen van die [slachtoffer] heeft losgemaakt van de deurstijl van de auto,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] en dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door [slachtoffer] . Hierdoor was de verdediging, door met de auto te gaan rijden en op [slachtoffer] in te gaan slaan, noodzakelijk en geboden. Uit de verklaringen van verdachte en de [medeverdachte] en ook uit het beeldmateriaal is gebleken dat [slachtoffer] een voorwerp met een scherpe punt in zijn handen had. De verbalisant die ter plaatse kwam zag in de nabijheid van [slachtoffer] een langwerpige, zilverkleurige nagelkniptang op het wegdek. [slachtoffer] staat daarnaast bij de politie bekend als een verslaafde, die met het plegen van vermogensdelicten zijn verslaving probeert te onderhouden. De verklaringen van de inzittenden in de auto dat [slachtoffer] probeerde een telefoon uit de auto te pakken, zijn dan niet ongeloofwaardig. De medeverdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] van de auto te krijgen, door eerst te proberen het raam te sluiten en toen dat niet lukte is verdachte weggereden. [slachtoffer] heeft voldoende gelegenheid gehad om los te laten, maar bleef zelf vasthouden aan het portier. Om alsnog uit de bedreigende situatie te komen, is verdachte harder gaan rijden en heeft [medeverdachte] [slachtoffer] geslagen, nadat de inzittenden hem opriepen om dit te doen. Verdachte komt hierdoor een geslaagd beroep op noodweer(exces) toe.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat uit de beelden niet blijkt dat verdachte in paniek was. Verdachte is luid lachend te horen en hij moedigt [medeverdachte] aan om op [slachtoffer] in te slaan. Hiermee geeft hij er geen blijk van dat hij zich zodanig bedreigd heeft gevoeld, dat er bij hem een hevige gemoedsbeweging is geweest. De houding van verdachte doet eerder vermoeden dat hij er genoegen in heeft om een ander te zien lijden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich mogelijk bij aanvang van het incident bedreigd heeft gevoeld, maar dat deze emotie later is omgeslagen. Verdachte is lachend en joelend te horen op het beeldmateriaal, dat hij notabene zelf heeft gemaakt, terwijl hij de auto bestuurde. Hij moedigt [medeverdachte] aan om [slachtoffer] met zijn vuisten te slaan, terwijl [slachtoffer] zich op dat moment niet kon verweren. De auto waar [slachtoffer] zich aan vast hield, reed met behoorlijke snelheid Als [slachtoffer] op dat moment zou hebben willen proberen om [medeverdachte] aan te vallen, dan zou hij zijn grip verliezen op het portier en zou hij van de auto af zijn gevallen.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer, kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie gedurende 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt een werkstraf zonder voorwaardelijke jeugddetentie passend. De kans op herhaling is laag bij verdachte. Verdachte heeft een jaar in onzekerheid verkeerd over de uitspraak. Dan is het niet redelijk om hem alsnog tot een jeugddetentie te veroordelen. Hij volgt een opleiding tot treinmachinist. Er zijn verder geen zorgen over verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] aan zijn auto mee te voeren en [slachtoffer] met vuisten op het hoofd/gezicht te stompen, terwijl er gereden werd met een behoorlijke snelheid.
Dat verdachte en de medeverdachte zich wilden ontdoen van [slachtoffer] omdat zij zich aanvankelijk bedreigd voelden, is voorstelbaar maar zij zijn hierin te ver gegaan en hadden andere keuzes dienen te maken. Voorts is het niet aan verdachte en de medeverdachte te danken geweest dat het letsel bij [slachtoffer] relatief beperkt (flinke schaafplek op linkerbeen) is gebleven. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Door het beeldmateriaal te maken waarna het vervolgens op het internet is gedeeld, heeft het feit bovendien gezorgd voor grote maatschappelijke onrust.
De persoon van verdachte
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank ook rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict waarbij geweld is gebruikt.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het rapport en het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) van 15 maart 2023. De Raad constateert dat het op dit moment goed met verdachte gaat. Verdachte beseft achteraf dat hij het voorval niet had moeten filmen. Verdachte heeft een eerdere taakstraf positief afgerond. Verdachte zegt veel geleerd te hebben van de jeugdreclassering. Er is geen recidive geweest in het afgelopen jaar. Verdachte volgt een opleiding en heeft op dit moment geen eigen inkomen. Verdachte heeft de Raad geen toestemming gegeven om te mogen spreken met zijn vader of om bij zijn school te informeren hoe het met hem gaat. Hierdoor heeft de Raad een eenzijdig beeld gekregen van verdachte, waarin weinig risicofactoren naar voren komen. Ter zitting heeft de Raad geadviseerd om verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen met daarbij een voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een leerstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, zijnde een werkstraf van 40 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 14 juni 2021 onder parketnummer 02-141970-20 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat verdachte een opleiding volgt en op een positieve wijze aan zijn toekomst werkt. Het tenuitvoerleggen van de voorwaardelijke straf acht de rechtbank op dit moment daarom niet wenselijk. De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats en zal daarom aldus beslissen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af en verlengt de proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzitter, mr. Pellikaan en mr. Van der Pols, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 mei 2023.
mr. Pellikaan en mr. Van der Pols zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.