4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek tijdens de zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 maart 2022 reed verdachte met [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] in de auto. Verdachte zat achter het stuur, [medeverdachte] zat op de passagiersstoel en [getuige 1] en [getuige 2] zaten achterin de auto. Ze reden door de Kalsdonksestraat in Roosendaal. [slachtoffer] , riep hen. [medeverdachte] zag dat hij een schaar of iets dergelijks vast had. [slachtoffer] kwam naar het raam en wilde de telefoon van [medeverdachte] pakken. Hij probeerde ook om het portier te openen, door zijn arm door het open raam naar binnen te steken. [medeverdachte] pakte de handen van [slachtoffer] , zodat [slachtoffer] hem niets kon maken en riep naar verdachte dat hij moest gaan rijden. [slachtoffer] bleef in het raam hangen, terwijl verdachte steeds harder ging rijden. Verdachte filmde [medeverdachte] en [slachtoffer] , terwijl hij de auto bestuurde. In de auto werd geroepen “Deze djalla wil ons nakken mattie”, wat zoveel betekent als “deze sukkel wil van ons stelen.”. [slachtoffer] heeft zijn armen om het portier geklemd en heeft zijn hoofd door het raam gestoken. [slachtoffer] bleef vasthouden en probeerde in de auto te komen, waarop verdachte bleef doorrijden en de snelheid van de auto verhoogde. In de auto werd gegild en gelachen. [slachtoffer] liet de auto niet los waarop de inzittenden naar [medeverdachte] begonnen te roepen dat hij [slachtoffer] “vuist” moest geven. De medeverdachte heeft [slachtoffer] vervolgens meerdere malen in zijn gezicht geslagen. Hij sloeg in eerste instantie met een vuist en later met beide vuisten in op het gezicht van [slachtoffer] , waarop [slachtoffer] zijn hoofd uit de auto heeft gehaald. De medeverdachte riep naar verdachte dat hij moest remmen. De medeverdachte duwde de armen waarmee [slachtoffer] zich aan de portier vasthield vervolgens met twee handen omhoog, waarna [slachtoffer] het portier losliet en op het wegdek terecht kwam.
Poging doodslag, poging zware mishandeling of mishandeling
De vraag is of dit feit als poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of als mishandeling kan worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De aanleiding tot het feit is onduidelijk, mede omdat er geen aangifte is gedaan en [slachtoffer] zelf heeft aangegeven dat het zijn eigen schuld was. Wel staat vast dat [slachtoffer] op enig moment met zijn armen in de auto is gekomen en dat hij daarbij een scherp voorwerp in zijn hand had, waarmee hij had kunnen steken. De verklaring van verdachte dat hij zich op dat moment bedreigd heeft gevoeld, wordt ondersteund door de verklaringen van de andere personen in de auto: [medeverdachte] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Dat tegen verdachte gezegd is te gaan rijden en dat verdachte dat ook heeft gedaan om [slachtoffer] kwijt te raken, is dan niet onbegrijpelijk. [slachtoffer] is zich echter blijven vastklemmen aan de auto, ook toen de snelheid verhoogd werd. Op dat moment is de stemming in de auto omgeslagen en is op het beeldmateriaal te horen dat verdachte, [getuige 1] en [getuige 2] hardop lachen en [medeverdachte] aanmoedigen om [slachtoffer] te slaan.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte de kwade opzet had om [slachtoffer] te doden of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of er - naar algemene ervaringsregels - sprake is van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van het wegrijden, het doorrijden, het inslaan op hem en het losmaken van zijn armen van de auto zodat hij is komen te vallen had kunnen overlijden, dan wel dat hij zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen en of verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De gevolgen van het meegevoerd worden aan de buitenkant van een auto, het geven van vuistslagen op het hoofd/gezicht en het losmaken van de handen van de auto en het vervolgens vallen op het wegdek, worden, naar algemene ervaringsregels, bepaald door de snelheid van de auto in combinatie met de situatie ter plaatse, zoals de weginrichting en aanwezige obstakels. Objectieve meetgegevens zijn echter niet beschikbaar, zodat het voor de rechtbank niet duidelijk is geworden met welke snelheid er feitelijk werd gereden met de auto ten tijde van het losmaken van de handen van [slachtoffer] , Aan de hand van de foto’s in het dossier waarop de plaats is te zien waarop [slachtoffer] op het wegdek terecht is gekomen, stelt de rechtbank vast dat de auto op dat moment op een rijbaan reed welke door een middenberm is gescheiden van tegemoetkomend verkeer en dat deze rijbaan, aan de zijde waar [slachtoffer] aan de auto hing, grensde aan een grasstrook. De kans dat [slachtoffer] hierbij door een andere auto zou worden overreden of dat hij ongelukkig ten val zou komen, is zonder nadere onderzoeksgegevens niet vast te stellen. Het risico dat [slachtoffer] onder de auto zou komen met vitale delen van zijn lichaam, kan op basis van het voorliggende dossier ook niet objectief ingeschat worden. Gelet hierop acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte hiervan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel wettig en overtuigend bewezen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer] een aanzienlijke hoeveelheid vuistslagen in zijn gezicht heeft gekregen alvorens hij vanaf een rijdende auto op het wegdek terecht is gekomen. De kans dat hij daarbij botbreuken in bijvoorbeeld het gezicht, benen of rug zou oplopen, is aanmerkelijk. Dit soort breuken of rugletsel vergen vaak langdurig herstel, waardoor dergelijk letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust op de koop heeft toegenomen. De rechtbank beantwoord die vraag bevestigend, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte en de medeverdachte. [slachtoffer] is meermalen met vuisten hard tegen het hoofd/gezicht gestompt, terwijl hij zich aan het portier van de rijdende auto had vastgeklampt. Het gevaar van die situatie moet voor verdachte, net als voor ieder ander weldenkend mens, duidelijk zijn geweest. De rechtbank acht daarmee het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.