ECLI:NL:RBZWB:2023:3085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4178
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidievaststelling door gemeente Tilburg

In deze zaak heeft eiseres, een stichting die (im)materiële hulp biedt aan kwetsbare inwoners van Tilburg, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg over de vaststelling van subsidies voor huurlasten en servicekosten voor de jaren 2019 en 2020. De rechtbank heeft op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang had, omdat het college de subsidies in het bestreden besluit conform de eerdere subsidieverleningsbeschikking had vastgesteld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een terugvordering van een bedrag van € 7.794,-, dat het college had vastgesteld omdat de uitbetaalde subsidies hoger waren dan de werkelijke huurlasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidieverlening en -vaststelling volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) correct waren uitgevoerd en dat de verzoeken van eiseres om een hogere subsidie door het college behandeld moesten worden. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgestuurd naar het college voor verdere behandeling als verzoek om terug te komen op de eerdere besluiten tot subsidieverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 27 juli 2022 (bestreden besluit) over het vaststellen van subsidie (€ 49.531,- in 2019 en € 49.927,- in 2020) voor huurlasten en bijbehorende servicekosten.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 op zitting behandeld. Namens eiseres waren haar gemachtigde, [naam vertegenwoordiger 1] , [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Braxhoven.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Eiseres biedt (im)materiële hulp aan kwetsbare inwoners van de gemeente Tilburg.
Op 13 januari 2016 heeft eiseres het college gevraagd om het pand aan de [adres] 1-7 te [plaatsnaam] ‘om niet’ te mogen gebruiken. Op 21 juni 2016 heeft het college besloten om het pand voor een periode van vier jaar beschikbaar te stellen aan de stichting. Op 22 december 2016 heeft het college besloten om eiseres subsidie te verlenen voor de huurlasten en de bijbehorende servicekosten. Dat besluit bevat subsidievoorwaarden, waarin het subsidiebedrag voor de jaren 2019 en 2020 is vastgesteld op maximaal € 45.832,- (prijspeil 2017).
Bij subsidieverleningsbeschikking van 3 december 2018 heeft het college besloten om eiseres voor het jaar 2019 een subsidie te verlenen van € 49.531,- voor de kosten van huisvesting. Bij subsidieverleningsbeschikking van 23 januari 2020 heeft het college besloten om eiseres voor het jaar 2020 een subsidie te verlenen van € 49.927,- voor de kosten van huisvesting.
Bij subsidievaststellingsbesluit van 14 december 2021 (primair besluit) heeft het college vastgesteld dat het uitbetaalde subsidiebedrag in 2019 en 2020 hoger was dan de betaalde huurkosten. In 2019 en 2020 bedroegen de huurlasten € 45.832,-. Gelet daarop heeft het college besloten dat eiseres over 2019 € 3.699,- en over 2020 € 4.095,- (totaal € 7.794,-) terug moest betalen.
Eiseres heeft daar bij brief van 19 januari 2022 bezwaar tegen gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft het primair besluit zodanig herroepen, dat de verleende subsidies van 2019 en 2020 conform de verlening zijn vastgesteld en dat het bedrag van € 7.794,- is gerestitueerd aan de stichting.
Eiseres heeft daar op 30 augustus 2022 beroep tegen ingesteld.

2. Welke gronden heeft eiseres aangevoerd?

Eiseres heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het bestreden besluit ongemotiveerd afwijkt van het advies van de Advies commissie bezwaarschriften (hierna: commissie). De commissie heeft geadviseerd om alle daadwerkelijke kosten te vergoeden, zoals eiseres die in de bezwaarfase heeft aangeleverd. Dit is voor 2019 en 2020 samen een bedrag van € 12.427,- bovenop de in het bestreden besluit vastgestelde subsidies. Daarnaast is in de subsidieverleningsbeschikking van 22 december 2016 niet gedefinieerd welke kosten onder de huurlasten en servicekosten vallen. Dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

3. Welk besluit ligt ter toetsing voor aan de rechtbank?

3.1
In de algemene regels over subsidies in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een onderscheid gemaakt tussen een beschikking tot subsidieverlening en een beschikking tot subsidievaststelling. Met de term ‘subsidieverlening’ duidt de Awb de beschikking aan die voorafgaand aan de (voltooiing van de) te subsidiëren activiteit wordt gegeven. De subsidieverlening geeft de subsidieontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen, waarvan de precieze omvang vaak nog niet vaststaat. [1] Met de term ‘subsidievaststelling’ duidt de Awb vervolgens een tweede beschikking aan, waarin wordt vastgesteld in hoeverre de voorwaarden zijn vervuld en hoeveel het exacte subsidiebedrag bedraagt. [2]
3.2
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beschikking tot vaststelling van de subsidie over de jaren 2019 en 2020. De beschikkingen tot verlening van de subsidie over die jaren vallen buiten de omvang van dit geding.
4. Heeft eiseres procesbelang?
4.1
De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of eiseres procesbelang heeft bij het ingediende beroep tegen dat vaststellingsbesluit.
4.2
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure is komen te vervallen. In dat geval is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [3]
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen procesbelang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de beschikking tot vaststelling van de subsidie, omdat het college de subsidie voor de jaren 2019 en 2020 in het bestreden besluit heeft vastgesteld conform de beschikking tot verlening. In artikel 4:46, eerste lid, van de Awb staat als uitgangspunt opgenomen dat de subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig de subsidieverlening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) leidt uit die bepaling af dat de subsidie niet hoger mag worden vastgesteld dan de subsidieverlening. [4] Gelet daarop ontbreekt het belang van eiseres bij de procedure, omdat de subsidie niet hoger kan worden vastgesteld dan in het bestreden besluit door het college is vastgesteld.
4.4
Uit dezelfde jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat het verzoek van eiseres om een hogere subsidie door de rechtbank dient te worden opgevat als een verzoek aan het college om terug te komen op de besluiten waarbij de subsidie is verleend. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat het beroepschrift ook als zodanig moet worden aangemerkt. Zoals ter zitting is afgesproken, zal de rechtbank het beroepschrift in zoverre doorsturen naar het college om dat verzoek in behandeling te nemen en daar een besluit over te nemen.
5. Conclusie
5.1
Vanwege het ontbreken van procesbelang zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal het beroepschrift doorsturen naar het college om het in behandeling te nemen als verzoek om ten aanzien van de jaren 2019 en 2020 terug te komen op de beschikkingen tot verlening van de subsidie.
5.2
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • zendt het beroepschrift door naar het college om het in behandeling te nemen als verzoek om ten aanzien van de jaren 2019 en 2020 terug te komen op de besluiten waarbij de subsidie is verleend.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 3 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 12, tweede lid, van de Subsidieverordening en zie artikel 4:29 van de Awb.
2.Artikel 4:42, eerste lid, van de Awb.
3.ABRvS 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2301, r.o. 6.1.
4.ABRvS 25 februari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO4351, r.o. 2.4 en ABRvS 15 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7562.