ECLI:NL:RBZWB:2023:3140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
BRE - 21 _ 4791 en 21 _ 4792
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schending van het mandaatverbod in belastingzaken met betrekking tot navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/4791 en BRE 21/4792, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het mandaatverbod van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2016 en 2017, die door dezelfde functionaris waren vastgesteld die ook de uitspraken op bezwaar had gedaan. De rechtbank concludeert dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod, omdat de betrokken functionaris niet bevoegd was om de uitspraken op bezwaar te doen. Dit gebrek leidt tot de vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en de rechtbank draagt de inspecteur op om nieuwe uitspraken te doen door een bevoegde functionaris. Belanghebbende heeft recht op proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand vast op € 837 en de reiskosten op € 40.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4791 en 21/4792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van 14 oktober 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd:
  • een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2016 naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 99.349, waarbij bij gelijktijdige beschikking € 304 belastingrente in rekening is gebracht;
  • een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2017 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 85.053, waarbij bij gelijktijdige beschikking € 928 belastingrente in rekening is gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2016 en 2017 en de belastingrentebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar van 14 oktober 2021 afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende woonde in 2016 en 2017 in Nederland en was in die jaren in dienstbetrekking werkzaam in Duitsland.
2.1.
Belanghebbende heeft in de laatste aangiften IB/PVV 2016 en 2017 (onder meer) verzocht om toepassing van de zogenoemde compensatieregeling op grond van onderdeel XII van het Protocol bij het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland [1] . In dat verband heeft belanghebbende aangegeven dat op zijn loon € 36.212 (2016) respectievelijk € 38.229 (2017) aan Duitse Lohnsteuer is ingehouden.
2.2.
De inspecteur heeft de compensatieregeling bij de vaststelling van de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 conform belanghebbendes verzoek toegepast.
2.3.
De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens verzocht om de Duitse aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2016 en 2017 te overleggen. Belanghebbende heeft Duitse stukken overgelegd – waarin is vermeld dat deze gedeeltelijk voorlopig zijn op basis van § 165, absatz 1, satz 2, van de Duitse Abgabenordnung – waaruit blijkt dat de in Duitsland verschuldigde inkomstenbelasting € 28.624 (2016) respectievelijk € 28.390 (2017) bedraagt.
2.4.
Bij brieven van 17 maart 2021 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2016 en 2017 op te leggen omdat de compensatie bij de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De brieven zijn ondertekend door [naam] namens de inspecteur. In de brieven staat – voor zover hier van belang – woordelijk gelijkluidend vermeld:
Vervolg
Ik verzoek u mij vóór 1 april 2021 door te geven of u akkoord gaat met de navorderingsaanslag. Als u niet akkoord gaat, verzoek ik u mij vóór 1 april 2021 een e-mail te sturen waarin u uw bezwaren motiveert. Indien ik op deze datum geen reactie heb ontvangen, ga ik ervan uit dat u akkoord gaat met mijn voorgenomen beslissing om aan u een navorderingsaanslag op te leggen. (…). U kunt ook een e-mail sturen. Mijn e-mailadres is [e-mailadres].
Hoogachtend,
namens de inspecteur
Mevrouw [naam]”
2.5.
De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV 2016 en 2017 conform zijn voornemen vastgesteld en bij gelijktijdige beschikkingen belastingrente in rekening gebracht. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De bezwaar behandelend functionaris was [naam]. De uitspraken op bezwaar van 14 oktober 2021 zijn ook door [naam] namens de inspecteur ondertekend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt eerst of de inspecteur bij uitspraken op bezwaar het mandaatverbod van artikel 10:3, derde lid, van de Awb heeft geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar het mandaatverbod van artikel 10:3, derde lid, van de Awb geschonden
.De rechtbank zal de zaken terugwijzen naar de bezwaarfase. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending artikel 10:3 van de Awb
5. In artikel 10:3, derde lid, van de Awb is bepaald dat het mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat in de bezwaarschriftprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt. De heroverweging in de bezwaarschriftprocedure moet dan worden gedaan door een ander dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Het gaat hier om een essentieel voorschrift bij overtreding waarvan moet worden geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift onbevoegd is genomen. [2]
5.1.
Belanghebbende stelt dat er in de bezwaarfase geen zorgvuldige heroverweging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2016 en 2017 heeft plaatsgevonden omdat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2016 en 2017 zijn vastgesteld door dezelfde functionaris die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan.
5.2.
De inspecteur stelt dat niet in strijd is gehandeld met artikel 10:3 van de Awb. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de betrokkenheid van [naam] in de aanslagregelende fase beperkt is gebleven tot de ondertekening van de kennisgevingen en de formele vaststelling van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2016 en 2017. Volgens de inspecteur is bij de inhoudelijke totstandkoming van de navorderingsaanslagen alleen [naam] betrokken geweest, maar was [naam] nog niet bevoegd om de navorderingsaanslagen ook formeel vast te stellen omdat hij destijds nog een uitzendkracht was.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gedingstukken, in het bijzonder de kennisgevingen, en hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd volgt dat de functionaris die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan, [naam], feitelijk ook de navorderingsaanslagen IB/PVV 2016 en 2017 heeft vastgesteld (zie 2.4). Daarmee heeft de inspecteur in strijd gehandeld met artikel 10:3 van de Awb. De stelling van de inspecteur dat [naam] niet inhoudelijk betrokken is geweest bij de totstandkoming van de navorderingsaanslagen, kan de rechtbank niet volgen, nu – hoewel de brief door twee personen lijkt te zijn geschreven (zie 2.4) – haar naam onder de brief staat betreffende het voornemen tot opleggen van de navorderingsaanslagen. Dit brengt mee dat niet kan worden gezegd dat in de bezwaarfase een zorgvuldige heroverweging van de navorderingsaanslagen heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de uitspraken op bezwaar onbevoegdelijk zijn gedaan.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de uitspraken op bezwaar niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand worden gelaten omdat belanghebbende is benadeeld door het gebrek. Dat betekent dat de beroepen in zoverre gegrond zijn en de uitspraken op bezwaar dienen te worden vernietigd. In dat verband heeft de rechtbank belanghebbende ter zitting voorgehouden dat de inspecteur – in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende lijkt te menen – niet gehouden is om inhoudelijk een ander standpunt in te nemen, indien belanghebbende gelijk krijgt op dit formele punt. Niettemin heeft belanghebbende gepersisteerd bij zijn verzoek om de zaken terug te wijzen naar de inspecteur. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen en wijst de zaken terug naar de inspecteur, zodat de inspecteur het geconstateerde gebrek kan herstellen door behandeling van de bezwaren door een wel bevoegde functionaris.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur nieuwe uitspraken op bezwaar moet doen. Omdat het beroep gegrond is, heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding en een vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
6.1.
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van de kosten voor het indienen van het beroepschrift omdat deze door belanghebbende zelf is ingediend.
6.2.
Daarnaast krijgt belanghebbende de reiskosten die hij heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting vergoed. Belanghebbende heeft verzocht om een reiskostenvergoeding, gebaseerd op een retour van [plaats] naar Eindhoven. Op basis van het Besluit wordt de vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting bepaald naar een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar vervoer, laagste klasse. [3] De rechtbank becijfert de reiskosten op basis van voornoemd uitgangspunt op (afgerond) € 40.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt de inspecteur op nieuwe uitspraken op bezwaar te doen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 877;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 10 mei 2023 door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Berlijn 12 april 2012.
2.Vgl. Hoge Raad 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9084 en Hoge Raad 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8572.
3.Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, in samenhang met artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.