ECLI:NL:RBZWB:2023:3214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
10156374 CV EXPL 22-3073 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand bedrijfsruimte en beroep op verrekening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen verhuurder en huurder over huurachterstand van een bedrijfsruimte. De huurder, die sinds 1 mei 2019 een bedrijfsruimte huurt van de verhuurder, heeft een huurachterstand van € 3.296,12 opgelopen, die bestaat uit de hoofdsom van de huur voor mei 2021, incassokosten en rente. De verhuurder heeft de huurder aangesproken op deze achterstand, terwijl de huurder aanvoert dat hij de huur heeft verrekend met een deel van de waarborgsom, zoals vastgelegd in de huurovereenkomst. De huurder heeft slechts een deel van de huur betaald en stelt dat hij recht heeft op restitutie van de waarborgsom.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder niet heeft aangetoond dat er een overeenkomst tot verrekening met de verhuurder is gemaakt. De huurder heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor restitutie van de waarborgsom, aangezien hij niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder grotendeels toegewezen, met uitzondering van de gevorderde contractuele rente, die is afgewezen omdat de toepasselijkheid van de betalingsvoorwaarden van de incassogemachtigde niet is aangetoond. De huurder is veroordeeld tot betaling van € 2.937,48 aan de verhuurder, vermeerderd met wettelijke rente, en is ook veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder, die zijn begroot op € 584,41.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Van der Burgt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10156374 \ CV EXPL 22-3073
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: verhuurder,
gemachtigde: OmniCas B.V.,
tegen
ADV 4 U B.V.,
te Etten-Leur,
gedaagde partij,
hierna in mannelijk enkelvoud te noemen: huurder,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 7 december 2022 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De mondelinge behandeling is gesloten en er is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Huurder huurt van verhuurder met ingang van 1 mei 2019 bedrijfsruimte aan de [adres] te Etten-Leur (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar en loopt tot en met 30 april 2024. In de huurovereenkomst is, voor zover hiervan belang, het volgende opgenomen:
“(…)Waarborgsom
11.11
Verhuurder en Huurder zijn overeengekomen dat 1/3 deel van de waarborgsom, zijnde een bedrag van € 2.480,50, zegge: tweeduizend vierhonderdtachtig euro en vijftig eurocent teruggestort zal worden op rekening van Huurder op 2 mei 2020 mits Huurder tijdig aan al haar betalingsverplichtingen voldaan heeft gedurende het eerste huurjaar, welke loopt van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021, jegens Verhuurder. Indien Huurder niet tijdig voldaan heeft aan al haar betalingsverplichting jegens Verhuurder gedurende het eerste huurjaar vervalt deze afspraak en zal de waarborgsom volledig op de rekening blijven staan van Verhuurder gedurende de gehele huurperiode, zonder verdere rechten en plichten over en weer.Alleen indien Huurder volledig heeft voldaan aan al haar betalingsverplichtingen in het eerste huurjaar jegens Verhuurder en indien Huurder tijdig en volledig voldaan heeft aan al haar betalingsverplichtingen jegens Verhuurder gedurende het tweede huurjaar, welke loopt vanaf 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021, zal Verhuurder op 2 mei 2021 wederom 1/3 deel van de waarborgsom, zijnde een bedrag van € 2.480,50, zegge: tweeduizend vierhonderdtachtig euro en vijftig eurocent, terugstorten op rekening van Huurder.Indien Huurder niet tijdig voldaan heeft aan al haar betalingsverplichting jegens Verhuurder gedurende het tweede huurjaar vervalt deze afspraak en zal de resterende waarborgsom volledig op de rekening blijven staan van Verhuurder gedurende de gehele huurperiode zonder rechten en plichten over en weer. (…)”
2.2.
Bij factuur van 1 mei 2021 heeft verhuurder de huur voor de maand mei 2021 bij huurder in rekening gebracht, zijnde een bedrag van € 2.619,72.
2.3.
Op 1 mei 2021 heeft huurder een bedrag van € 62,50 overgemaakt aan verhuurder.

3.Het geschil

3.1.
Verhuurder vordert - samengevat - veroordeling van huurder tot betaling van € 3.296,12, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,65% per maand, althans de wettelijke rente conform artikel 6:119 BW, over een bedrag van € 2.619,72 vanaf de vervaldatum van de factuur met veroordeling van huurder in de proces- en nakosten. Het bedrag van € 3.296,12 bestaat uit:
  • hoofdsom huur maand mei 2021 € 2.619,72
  • incassokosten € 386,97
  • rente
totaal € 3.296,12
3.2.
Verhuurder legt aan zijn vordering ten grondslag dat huurder ondanks herhaalde aanmaning in gebreke is gebleven met volledige betaling van de door hem verschuldigde huur over de maand mei 2021.
3.3.
Huurder heeft de vordering bestreden. Hij voert aan dat hij in overleg met verhuurder de huur over de maand mei 2021 heeft verrekend met het tweede deel van de waarborgsom, zoals opgenomen in artikel 11.11 van de huurovereenkomst en dat hij nog een bedrag van € 62,50 heeft betaald. Huurder concludeert tot afwijzing van de vordering van verhuurder, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van verhuurder in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of huurder het tweede deel van de waarborgsom mocht verrekenen met de huur over de maand mei 2021. Dit is door de verhuurder betwist. Het ligt op de weg van huurder om te onderbouwen en zonodig te bewijzen dat hij met de verhuurder de beweerdelijke verrekening is overeengekomen. Hierin is verhuurder niet geslaagd. Hij heeft enkel gesteld dat verhuurder met de door hem voorgestelde verrekening akkoord is gegaan. Dat is onvoldoende nu dit door verhuurder is betwist. Voor een geslaagd beroep op verrekening op grond van artikel 6:127 BW is vereist dat huurder een opeisbare vordering op verhuurder heeft. Aan dit vereiste is evenmin voldaan omdat de termijn van de eventuele restitutie van 1/3 deel van de waarborgsom ten tijde van de verrekening door huurder nog niet was verstreken. Daarbij komt dat verhuurder ter zitting heeft aangevoerd dat huurder niet alle huurtermijnen tijdig heeft voldaan, zodat huurder niet heeft voldaan aan de voorwaarden die gelden om aanspraak te kunnen maken op restitutie van 1/3 deel van de waarborgsom.
4.2.
Gelet op voorgaande slaagt het beroep van huurder op verrekening niet. Dit betekent dat de vordering van verhuurder toewijsbaar is met inachtneming van het volgende. Als onweersproken is komen vast te staan dat huurder op 1 mei 2021 een bedrag van € 62,92 aan huur voor maand mei 2021 heeft betaald. Dit bedrag dient dan ook in mindering te worden gebracht op de gevorderde hoofdsom. Het door verhuurder gevorderde bedrag aan hoofdsom wordt daarom toewezen tot een bedrag van € 2.556,80 (€ 2.619,72 - € 62,92).
4.3.
Nu een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen worden de incassokosten toegewezen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag van € 2.556,80. Dit betekent dat een bedrag van € 380,68 aan incassokosten wordt toegewezen.
4.4.
Verhuurder vordert contractuele rente van 0,65% per maand. Verhuurder stelt dat op de rechtsverhouding tussen partijen betalingsvoorwaarden van toepassing zijn op grond waarvan huurder contractuele rente van 0,65% per maand is verschuldigd. De door verhuurder overgelegde betalingsvoorwaarden betreffen echter de betalingsvoorwaarden van OmniCas B.V. OmniCas B.V. is de incassogemachtigde van verhuurder. Gesteld noch gebleken is wat de rechtsverhouding tussen OmniCas B.V. en partijen is en op grond waarvan de algemene voorwaarden van OmniCas B.V. van toepassing zouden zijn tussen partijen. De gevorderde contractuele rente wordt daarom afgewezen. De wettelijke rente over € 2.556,80 zal wel worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de factuur.
4.5.
Ter zitting is door huurder verklaard dat hij als eis in reconventie bedoeld heeft vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. Echter, nu huurder grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal hij en niet verhuurder worden veroordeeld in de proceskosten. Er zal geen punt aan gemachtigdensalaris worden toegekend voor de zitting, aangezien enkel verhuurder en niet zijn gemachtigde daarbij aanwezig was. De proceskosten worden aan de zijde van verhuurder tot op heden begroot op:
- griffierecht € 244,00
- dagvaardingsexploot € 108,41
- salaris gemachtigde
€ 232,00(1 punt)
totaal € 584,41
4.6.
Volgens vaste rechtspraak is het niet nodig om in dit vonnis een veroordeling op te nemen voor de door verhuurder gevorderde nakosten. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten levert ook voor de nakosten een executoriale titel op. Deze rechtspraak moet aldus worden begrepen dat een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening (Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, r.o. 2.3).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt huurder om aan verhuurder te betalen een bedrag van € 2.937,48, te vermeerderen met de wettelijke rente conform artikel 6:119 BW over een bedrag van
€ 2.556,80, vanaf de vervaldatum van de onderliggende factuur, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt huurder in de proceskosten, aan de zijde van verhuurder tot op heden begroot op € 584,41,
5.3.
verklaart dit vonnis, tot zover, uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.