ECLI:NL:RBZWB:2023:3249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
10344474 CV EXPL 23-608 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde huurovereenkomst en toewijzing huurachterstand met matiging van boete

In deze zaak heeft de stichting Islamitische Stichting Nederland (ISN) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De gedaagde heeft ingestemd met het einde van de huurovereenkomst per 11 januari 2023 en erkent de huurachterstand. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst inderdaad is geëindigd en heeft de vordering van ISN tot betaling van € 5.495,48 aan achterstallige huur toegewezen. De gedaagde heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist, waardoor het toewijsbaar is.

Daarnaast heeft ISN een contractuele boete gevorderd, maar de kantonrechter heeft deze gematigd. De kantonrechter overweegt dat de boete in verhouding tot de huur en de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde buitensporig zou zijn. De kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de coronamaatregelen die de gedaagde hebben beïnvloed. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn eveneens toegewezen, evenals de proceskosten. De kantonrechter heeft de gedaagde in de kosten van het geding veroordeeld en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10344474 CV EXPL 23-608
vonnis d.d. 19 april 2023
inzake
de stichting Islamitische Stichting Nederland Waalwijk A. Geylani Moskee,
statutair gevestigd te Waalwijk met als bezoekadres Eerste Zeine 88, (5144 AL) Waalwijk,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.P.G.M. Gorgels, advocaat te Waalwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ISN” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 14 februari 2023 met producties;
b. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 22 februari 2023;
c. de akte van ISN van 8 maart 2023;
d. de antwoordakte van [gedaagde] van 20 maart 2023.

2.Het geschil en de beoordeling.

2.1
ISN vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair en subsidiair voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst is geëindigd op de in de dagvaarding genoemde data en meer subsidiair de huurovereenkomst te ontbinden. Daarnaast vordert zij [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de aan de hand van die beoordeling resterende huur(achterstand). Ook vordert zij [gedaagde] primair en (meer) subsidiair te veroordelen tot betaling van de contractuele boete, de buitengerechtelijke kosten, proceskosten, nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten. Zij stelt dat [gedaagde] de door hem gehuurde bedrijfsruimte lange tijd niet heeft geëxploiteerd en dat hij al geruime tijd de verschuldigde huur onbetaald laat. Nu [gedaagde] de huur ten onrechte niet betaald, is hij inmiddels contractuele boetes en kosten verschuldigd geworden. Op 11 januari 2023 heeft ISN de sleutels van het gehuurde ontvangen van [gedaagde] . ISN heeft hieruit af mogen leiden dat [gedaagde] direct, althans zo snel mogelijk, de huurovereenkomst wilde beëindigen en is daarmee akkoord gegaan. Op het verweer van [gedaagde] voert ISN aan dat er periodes tijdens de coronapandemie zijn geweest dat hij het gehuurde wel kon exploiteren, maar ervoor heeft gekozen dit niet te doen. Bovendien had hij een beroep kunnen doen op de steunmaatregelen van de overheid, zodat hij daarmee de kosten kon drukken. De verdere persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] zijn vervelend voor [gedaagde] , maar dat doet niet af aan de gestelde tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst. Zij persisteert dan ook in haar vorderingen.
2.2
[gedaagde] voert aan dat hij tot de coronapandemie zijn huur altijd heeft betaald. In het voorjaar van 2020 heeft hij zijn winkel moeten sluiten wegens de maatregelen omtrent de coronapandemie. Hij is daarna niet meer opengegaan, nu hij, ook met de steunmaatregelen vanuit de overheid, niet aan zijn verplichtingen kon blijven voldoen. Tot 1 januari 2022 lukte het hem de huur te blijven betalen, maar vanaf dat moment kon hij de huurbedragen niet meer opbrengen en heeft hij enkel nog sporadisch betaald. Hij raakte door zijn financiële omstandigheden in een depressie en had dientengevolge geen inkomen of reserves meer. Het klopt dat het gevorderde bedrag aan huur nog open staat. Hij heeft nog getracht een regeling te treffen met de overkoepelende organisatie van ISN, maar zij gaf aan niets voor hem te kunnen doen. Hij kan instemmen met het einde van de huurovereenkomst per 11 januari 2023. Hij heeft thans geen inkomen en ligt in scheiding, zodat hij het gevorderde bedrag niet kan betalen. De boete kan hij in ieder geval niet betalen. Hij vraagt dan ook de boetes en kosten kwijt te schelden.
2.3
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen vaststaat dat de huurovereenkomst per 11 januari 2023 is geëindigd. De primair gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
2.4
Nu de primaire gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, vordert ISN een bedrag van € 5.495,48 aan achterstallige huur. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid en hoogte van dit bedrag niet betwist, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
2.5
ISN vordert vervolgens de tussen partijen geldende contractuele boete. [gedaagde] vraagt deze niet toe te kennen en verwijst daarbij naar zijn persoonlijke omstandigheden. De kantonrechter begrijpt dit verweer als een beroep op matiging ex artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek. Uit lid 1 van het voornoemde artikel kan de kantonrechter daar op het verzoek van een schuldenaar toe overgaan als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 april 2007 (te vinden onder: ECLI:NL:HR:2007:AZ6638) een nadere uitleg gegeven wanneer tot matiging kan worden overgegaan, namelijk als de toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Naar het oordeel van de kantonrechter is hier in de onderhavige zaak sprake van, nu het boetebedrag per maand bijna gelijk is aan de helft van de te betalen huur per maand. Vervolgens is niet weersproken dat [gedaagde] contact heeft gezocht met een vertegenwoordiger van ISN en zij niet bereid was mee te denken, terwijl dit op grond van de geldende jurisprudentie omtrent de invloed van de coronamaatregelen op huurovereenkomsten wel op haar weg had gelegen. Tot slot houdt de kantonrechter rekening met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] . De kantonrechter ziet aanleiding de contractuele boete te matigen tot een percentage gelijk aan de wettelijke handelsrente.
2.6
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar. Hetgeen hiervoor is overwogen over de persoonlijke situatie van [gedaagde] doet er niet aan af dat het ISN vrij staat een openstaande vordering proberen te innen. Voorts is gebleken dat ISN voldoende buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, zodat een bedrag van € 649,77 toewijsbaar is.
2.7
Ook zijn, gelet op het voorgaande, terecht proceskosten gemaakt. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van ISN worden de proceskosten begroot op een bedrag van € 106,04 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 514,00 aan griffierecht en een bedrag van € 495,00 aan gemachtigdensalaris (1,5 punt à € 330,00 voor de dagvaarding en de akte van ISN).
2.8
De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zijn toewijsbaar als in het dictum vermeld.
2.9
De kantonrechter wijst er [gedaagde] op dat eisende partijen, na ontvangst van een vonnis, over het algemeen open staan om alsnog een betalingsregeling te treffen. Daarvoor dient hij zich te wenden tot de gemachtigde van ISN.

3.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de bedrijfsruimte, staande en gelegen te [adres] , is geëindigd op 11 februari 2023;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan ISN te betalen:
  • een bedrag van € 5.495,48 aan achterstallige huur, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de opeisbaarheid van de in voornoemd bedrag verdisconteerde huurbedragen tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • een bedrag van € 649,77 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van ISN tot op heden begroot op een bedrag van € 1.115,04, daarin begrepen een bedrag van € 495,00 als salaris voor de gemachtigde van ISN, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling, en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.