ECLI:NL:RBZWB:2023:3261

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
BRE 20/6780 en 20/6781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kostenvergoeding in belastingzaken na ambtshalve aanslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2023, met zaaknummers BRE 20/6780 en 20/6781, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt de vraag of belanghebbende recht heeft op een hogere kostenvergoeding voor de procedure in bezwaar. De inspecteur had voor het jaar 2016 aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen en een verzuimboete opgelegd, maar deze zijn na bezwaar verminderd tot nihil. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een hogere kostenvergoeding rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat belanghebbende geen hogere kostenvergoeding ontvangt en het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/6780 en 20/6781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 april 2020 inzake de kostenvergoeding van € 261.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet opgelegd. Gelijktijdig is bij de aanslag IB/PVV 2016 een verzuimboete opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft, na ontvangst van het bezwaarschrift van belanghebbende, beide aanslagen en de verzuimboete verminderd tot nihil. Daarnaast is de kostenvergoeding toegekend.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, zijn gemachtigde en [naam] en namens de inspecteur [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur]. De beroepen met de zaaknummers 20/8325, 20/8326, 20/8327, 20/8328, 20/8381, 20/8382, 20/8829, 21/2333 en 21/2334 zijn gelijktijdig met onderhavige zaken behandeld.
1.5.
Belanghebbende heeft ter zitting de beroepen met de zaaknummers 20/8325, 20/8326, 20/8381, 20/8382, 20/8829, 21/2333 en 21/2334 ingetrokken.

Feiten

2. Belanghebbende is bij brief van 28 februari 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 (de aangifte). Op verzoek is aan belanghebbende uitstel tot het indienen van de aangifte verleend.
2.1.
Belanghebbende is bij brief van 21 oktober 2019 eraan herinnerd de aangifte in te dienen. Daarbij is hem een termijn tot en met 4 november 2019 gegeven de aangifte alsnog in te dienen.
2.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 22 januari 2020 ambtshalve de aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht en is bij de aanslag IB/PVV een verzuimboete opgelegd.
2.3.
Belanghebbende heeft op 4 maart 2020 een bezwaarschrift ingediend. Belanghebbende heeft de aangifte op 22 maart 2020 ingediend.
2.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 april 2020 de aanslagen IB/PVV en Zvw, de daarmee samenhangende belastingrentebeschikkingen en de verzuimboete tot nihil verminderd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op toekenning van een vergoeding van de werkelijke kosten van de procedure in bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur voor het ambtshalve opleggen van de onderhavige aanslagen en de verzuimboete niet over een juridische grondslag beschikte. Belanghebbende wachtte op de aanmaning en die heeft hij niet ontvangen. Er is hier sprake van een onjuiste gang van zaken, die inspecteur had kunnen voorkomen. Daarom heeft belanghebbende bezwaar moeten maken. Gelet op de gang van zaken is een toekenning van de werkelijk gemaakte kosten op zijn plaats.
3.2.
In artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is opgenomen dat in bijzondere omstandigheden afgeweken kan worden van de forfaitaire normen die voor de berekening van een (proces)kostenvergoeding in het Besluit zijn opgenomen. Uit de jurisprudentie volgt dat aanspraak gemaakt kan worden op een hogere (proces)kostenvergoeding indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft, doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. [1] Dit betreft situaties waarin het bestuursorgaan tegen beter weten in handelt. Verder volgt uit de jurisprudentie dat hier aanspraak op gemaakt kan worden indien het opleggen dan wel handhaven van een correctie gepaard is gegaan met een vergaande mate van onzorgvuldigheid aan de zijde van de inspecteur. [2] De bewijslast dat voldaan is aan de voorwaarden waaronder aanspraak gemaakt kan worden op een hogere dan forfaitaire vergoeding rust op belanghebbende.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet zodanig onzorgvuldig of tegen beter weten in heeft gehandeld, dat daarin grond is gelegen om van de forfaitaire regeling voor de vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand af te wijken. Ook anderszins is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit geen sprake. De inspecteur beschikt immers over de bevoegdheid ambtshalve een aanslag vast te stellen. [3] Daarnaast heeft de inspecteur vlot na ontvangst van het bezwaarschrift en de aangifte de betreffende aanslagen en de opgelegde verzuimboete verminderd (zie ook 2.3 en 2.4). De door de inspecteur toegekende forfaitaire kostenvergoeding van € 261 acht de rechtbank dan ook juist.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase krijgt. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 12 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.HR van 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
2.HR van 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
3.Artikel 11, lid 2, Algemene wet inzake rijksbelastingen.