ECLI:NL:RBZWB:2023:3312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
02-029529-23 en 02-328889-22 (gev. ttz) en 02-329301-22 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, bedreiging, opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en vernieling met vrijspraak van poging tot doodslag in een huiselijk geweld context

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, bedreiging, opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en vernieling. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.C.A.M. Oomen. De zitting vond plaats op 2 mei 2023, waar de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreiging van [slachtoffer 1], het niet naleven van een gedragsaanwijzing en de poging om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.

De rechtbank achtte de bedreiging van [slachtoffer 1] bewezen, evenals de niet-naleving van de gedragsaanwijzing. Wat betreft de poging tot doodslag, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2], maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen kon worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende 1 jaar niet in de nabijheid van de slachtoffers mocht bevinden.

Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onrechtmatig had gehandeld en dat hij verplicht was de schade te vergoeden. De totale schadevergoeding voor [slachtoffer 2] werd vastgesteld op €3.415,36 en voor [slachtoffer 1] op €262,84, met wettelijke rente vanaf de datum van de feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, vooral gezien de context van huiselijk geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/029529-23 en 02/328889-22 (gev. ttz) en 02/329301-22 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1971 te [geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg
raadsvrouw: mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- [slachtoffer 1] heeft bedreigd (02/328889-22);
- een gedragsaanwijzing niet heeft nageleefd (02/329301-22);
- heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en een ruit van een woning heeft vernield (02/029529-23).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/328889-22
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
ÁG702075341702!È
G702075341702
02/329301-22
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de gedragsaanwijzing niet heeft nageleefd.
02/029529-23
De officier van justitie acht de poging doodslag bewezen
(feit 1). Verdachte heeft
[slachtoffer 2] meerdere keren tegen het hoofd geslagen met een metalen plaat van 2,2 kilo. Door het uitoefenen van fors geweld tegen een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zou komen te overlijden, welke kans verdachte blijkens zijn handelen heeft aanvaard. Ook kan worden bewezen dat verdachte de ruit van de woning heeft vernield
(feit 2).
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/329301-22
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewijsvraag van de ten laste gelegde bedreiging.
02/329301-22
De verdediging is van mening dat de ten laste gelegde overtreding van een gedragsaanwijzing niet kan worden bewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte bekend was met de inhoud van de gedragsaanwijzing.
02/029529-23
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 ten laste gelegde poging doodslag. Niet kan worden bewezen dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Hoogstwaarschijnlijk betrof het een aluminium plaat en niet duidelijk is hoe hiermee is geslagen en hoe zij is geraakt. Ook is er geen onderzoek gedaan naar de (mogelijke) impact van het slaan met deze plaat.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewijsvraag van de poging tot zware mishandeling en de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/328889-22
De rechtbank acht de bedreiging van [slachtoffer 1] bewezen.
Verdachte heeft op de zitting van 2 mei 2023 weliswaar ontkend dat hij bedreigende woorden heeft geuit richting [slachtoffer 1] , maar daar tegenover staat de aangifte die – anders dan de verklaring van verdachte – steun vindt in de rest van het dossier. De rechtbank wijst hierbij op de verklaring van [getuige] en op het proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat de verbalisanten die nadien ter plaatse kwamen, hoorden dat verdachte soortgelijke bewoordingen uitte, waarbij hij in de richting wees van de woning van [slachtoffer 1] .
02/329301-22
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de gedragsaanwijzing niet heeft nageleefd.
Op 18 december 2022 omstreeks 15:30 uur is een gedragsaanwijzing in persoon aan verdachte uitgereikt. Deze gedragsaanwijzing hield onder meer in dat verdachte zich niet op mocht houden in de directe nabijheid van de woning gelegen aan de [adres 1] en zich niet op mocht houden in de [straatnaam] te Tilburg. Diezelfde dag werd verdachte echter omstreeks 16:30 uur, één uur na het uitreiken van de gedragsaanwijzing, toch door drie personen gezien in de [straatnaam] . Kort hierna is de politie ter plaatse gegaan die verdachte in de directe omgeving aantrof. Verdachte heeft zich dus op genoemde datum begeven in het verboden gebied.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet had op de niet-naleving van de gedragsaanwijzing. Kennis bij verdachte van de inhoud van de gedragsaanwijzing mag worden afgeleid uit de vaststelling dat deze in persoon aan hem is uitgereikt. Dat verdachte ervoor koos om de gedragsaanwijzing ná de uitreiking weg te gooien, neemt niet weg dat hij bekend had moeten en kunnen zijn met de inhoud ervan. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verbalisanten hebben getracht om de gedragsaanwijzing ook mondeling toe te lichten, maar dat verdachte opnieuw tegenwerkte door er hard doorheen te praten. Gelet op deze omstandigheden kan verdachte geen geslaagd beroep doen op het ontbreken van opzet aan zijn zijde.
02/029529-23
Feit 1
De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling bewezen. Zij overweegt daarover het volgende.
Vast staat dat verdachte op 27 januari 2023 geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] .
Zij heeft verklaard dat zij in haar gezicht en op haar hele lichaam werd geslagen door verdachte en dat hij haar meerdere keren met een plaat heeft geslagen op haar hoofd en lichaam. Een drietal getuigen verklaren over dezelfde gewelddadigheden en verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] meerdere keren met een plaat heeft geslagen op haar hoofd en schouder. De rechtbank acht deze gewelddadigheden dan ook bewezen.
De rechtbank overweegt dat in de gegeven verklaringen geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoe vaak [slachtoffer 2] met de plaat op haar hoofd is geslagen en hoe vaak zij hiermee op haar lichaam is geslagen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in ieder geval één keer met de plaat op het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geslagen.
De vervolgvraag is hoe het handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden. Voor een bewezenverklaring van een poging doodslag moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood. De rechtbank stelt in dit verband vast dat bij [slachtoffer 2] letsel is geconstateerd over haar hele lichaam: zij had vele bloeduitstortingen, wonden en kneuzingen. Een en ander getuigt ervan dat verdachte grof geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] , met als dieptepunt het slaan met een metalen plaat op haar hoofd. Dit betrof een metalen plaat van 2,2 kilo met een afmeting van ongeveer 1 meter bij 30 centimeter. Ook staat voldoende vast dat [slachtoffer 2] door het gebruikte geweld kort haar bewustzijn verloor. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om iets te kunnen zeggen over de (mogelijke) impact van de geweldsuitoefening. Niet duidelijk is hoe met de plaat is geslagen en hoe deze [slachtoffer 2] precies heeft geraakt. Er is ook geen deskundig onderzoek gedaan naar de (mogelijke) impact van het slaan met zo’n plaat.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] zou komen te overlijden. De ten laste gelegde poging doodslag kan daarom niet worden bewezen.
Door de uitoefening van grof geweld op kwetsbare lichaamsdelen als het hoofd en de nek heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hij heeft die kans blijkens zijn wijze van handelen ook welbewust aanvaard. De ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan daarom worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen op basis van de bewijsmiddelen genoemd in bijlage II.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/328889-22
op 17 december 2022 te Tilburg [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak jullie kapot" en "Ik maak jullie dood, dit weekend gaat het nog gebeuren";
02/329301-22
op 18 december 2022 te Tilburg opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 18 december 2022 gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet ophoudt bij en in de directe nabijheid van de woning gelegen aan de [adres 1] en zich niet ophoudt in de [straatnaam] te Tilburg, door zich te bevinden in de [straatnaam] te Tilburg;
02/029529-23
feit 1
op 27 januari 2023 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2]
- meermalen in het gezicht en/of op het lichaam heeft geslagen/gestompt en
- meermalen, althans eenmaal, met een metalen plaat op haar hoofd en/of nek en/of het lichaam, heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 27 januari 2023 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning, gelegen op de [adres 2] die [benadeelde partij] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is verzocht om oplegging van maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, bestaande uit een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor de [straatnaam] in Tilburg. Dit alles voor de duur van 5 jaar, met vervangende hechtenis van 2 weken voor iedere keer dat verdachte de maatregelen niet naleeft en een maximum van 6 maanden. Verzocht is om deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van 4,5 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gevorderde 38v maatregelen, met dien verstande dat het contactverbod met [slachtoffer 2] moet worden beperkt tot de duur van 6 maanden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 17 december 2022 schuldig gemaakt aan het bedreigen van de heer [slachtoffer 1] . Nadien is op 18 december 2022 een gedragsaanwijzing aan verdachte uitgereikt, die hij vrijwel direct heeft genegeerd door zich een uur later alweer in de straat van [slachtoffer 1] te begeven. Het spreekt voor zich dat verdachte door zijn handelen angstgevoelens bij [slachtoffer 1] teweeg heeft gebracht. [slachtoffer 1] schrijft hierover in zijn schriftelijke slachtofferverklaring dat het leven van hem en zijn vrouw is veranderd in een nachtmerrie. Zij voelen woede en verdriet en voelen zich niet meer veilig in hun eigen huis. Ze vinden het gedrag van verdachte eng en onvoorspelbaar en hebben angst dat het niet goed afloopt. Het enige wat zij willen is rust in hun leven.
In de avond van 27 januari 2023 ging het opnieuw mis. Die avond heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] vluchtte haar woning uit voor verdachte waarna hij haar achtervolgde. [slachtoffer 2] zocht hulp bij haar buren, maar dat kon niet voorkomen dat verdachte haar met zijn vuisten te lijf ging en haar meerdere keren sloeg met een metalen oprijplaat, waardoor [slachtoffer 2] kort haar bewustzijn verloor. Gelukkig heeft zij aan het forse geweld geen blijvend letsel overgehouden. Zij heeft die avond echter enorme angst ervaren en gevreesd voor haar leven, wat zij ook duidelijk heeft verwoord in haar schriftelijke slachtofferverklaring. Ook de ervaring leert dat slachtoffers van geweldsdelicten gepleegd in de huiselijke sfeer, ernstige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan deze gevolgen en heeft zich uitsluitend door zijn agressie laten leiden.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit, wat heeft geleid tot materiële schade en hinder voor de benadeelde.
Bij de strafbepaling neemt de rechtbank de voor haar geldende landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat de poging tot zware mishandeling is begaan jegens de ex-partner van verdachte.
Verder wordt in het nadeel van verdachte meegewogen dat hij op 2 februari 2022 al een keer is veroordeeld voor een bedreiging – gekwalificeerd als huiselijk geweld – en dat hij op
11 juli 2014 is veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van zijn levensgezel. Er lijkt sprake te zijn van een patroon van huiselijk geweld wat de rechtbank buitengewoon verontrustend vindt.
De rechtbank slaat verder acht op de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 25 april 2023. De reclassering schrijft dat verdachte geen probleembesef toont en een slachtofferrol aanneemt. Er zijn geen beschermende factoren en verdachte staat niet open voor gedragsverandering en hulpverlening. Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert oplegging van een straf zonder oplegging van voorwaarden en oplegging van een artikel 38v maatregel.
Verdachte heeft tot op heden geen volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij legt telkens de schuld buiten zichzelf. Op de vraag van de rechtbank of verdachte heeft overwogen om professionele hulp te zoeken verklaarde hij “ik ben goed van mezelf, ik vind niet dat ik met iemand hoef te praten, ik heb alles op een rijtje”. Van enig zelfinzicht bij verdachte lijkt dan ook geen sprake te zijn.
Het voorgaande afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden,
met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van een lichtere of andere sanctie.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank ziet verder redenen om aan verdachte op te leggen de door de officier van justitie gevorderde maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande dat de duur van het contactverbod met [slachtoffer 2] zal worden vastgesteld op 1 jaar. Dit gelet op de gezinssituatie van verdachte en [slachtoffer 2] . Deze maatregelen zullen door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

7.De benadeelde partij

02/328889-22
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 512,84, waarvan € 12,84 voor materiële schade en € 500,00 voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde toewijsbaar tot een bedrag van € 262,84, waarvan € 12,84 voor materiële schade en € 250,00 voor immateriële schade. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 262,84. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 17 december 2022.
02/029529-23
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 3.415,36, waarvan
€ 415,36 voor materiële schade en € 3.000 voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 415,36 voor materiële schade acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank de gevorderde vergoeding van € 3.000,00 billijk.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het totaal toegekende schadebedrag van € 3.415,36. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 27 januari 2023.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 57, 184a, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/328889-22
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
02/329301-22
Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
02/029529-23
Feit 1:Poging tot zware mishandeling;
Feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregelen
- legt op de maatregel dat verdachte
voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op
[geboortedag 2] 1974;
- legt op de maatregel dat verdachte
voor de duur van 5 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op
[geboortedag 3] 1950;
- legt op de maatregel dat verdachte
voor de duur van 5 jaar zich niet zal ophouden binnen een straal van 200 meter van de woning van [slachtoffer 2] , gelegen aan de [adres 2] te Tilburg;
- legt op de maatregel dat verdachte
voor de duur van 5 jaar zich niet zal ophouden binnen een straal van 200 meter van de woning van [slachtoffer 1] , gelegen aan de [adres 1] te Tilburg;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan deze maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 3.415,36, waarvan € 415,36 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 3.415,36 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 44 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 262,84, waarvan € 12,84 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst af het overig gevorderde;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 262,84, waarvan € 12,84 aan materiële schade en
€ 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2023.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.